De familie ter Kuile is een van de bekende textielfamilies uit Twente. Zij mocht zich op het hoogtepunt van de textielindustrie in Twente tot de ‘textielbaronnen’ rekenen. Toch begon het heel anders. De eerste vermelding van een mogelijk gerelateerde naam is in een oorkonde uit 1337. Daar wordt een Engelbert tor Culen genoemd als getuige in een zaak over het erve Ten Haghen bij Alstätte, ten oosten van het erve De Besseler. Dat is de vroegste vermelding van een naam “ter Kuile” in die omgeving. Er volgen er meer, maar er bestaat geen aansluitende bewijsbare genealogie. G.J. ter Kuile sr., auteur van het familieboek uit 1900 en zijn zoon G.J. ter Kuile jr, mede-auteur van de tweede herziene uitgave Familie Ter Kuile uit 1926 laten de genealogie van de familie beginnen bij Herman ter Kuile, “Kuil Herman genoempt Besselinck”. Vlak voor het verschijnen van het familieboek van 1926 informeerde G.J. ter Kuile in de buurt van Buurse bij een lokale boer naar de oorsprong van de familie Ter Kuile. De boer vertelde dat er altijd gezegd werd dat de familie uit Pruisen kwam.
Eind 16de eeuw: het erf Besselinck
Toch kwam de opmerking van de boer niet helemaal uit de lucht vallen. De oudste sporen van de familie Ter Kuile liggen inderdaad over de grens. G.J. ter Kuile sr. wijst in dit verband naar het net over de grens gelegen erve De Besseler (“ein großer, sehr alter Bauernhof”), vlak over de grens richting Alstätte. Zeer waarschijnlijk is de familienaam afgeleid van de boerderijnaam. ‘Zonder eenigen twijfel’, schrijft Ter Kuile, ‘hebben de T.K.’s op dat erve vòòr ±1625 gewoond.’
Herman Besselinck werd rond 1595 geboren in Duitsland in de buurt van het dorpje Alstätte gelegen aan de grens met Twente. Tussen de landsgrens en Alstätte in lag het erf ‘Besseler’ waar zijn ouders, het echtpaar Besselinck, woonde met hun vier zonen. Herman was de derde zoon in dit gezin. In die tijd was het gebruikelijk dat alleen de oudste zoon het erf van vader zou erven. Dit betekende dat Herman en zijn andere broers op zoek moesten naar een nieuwe toekomst. Vele jonge mannen uit Duitsland trokken de grens over naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die toen de Gouden Eeuw beleefde. Zo ook Herman en zijn jongste broer Hendrik. Hendrik ging naar Enschede waar hij koopman werd en Herman trok, vermoedelijk tussen 1611 en 1613, naar ‘t Buurse op het Twentse platteland, een marke gelegen tussen Haaksbergen en de grens.
In het begin van de 17e eeuw krijgt Herman van het Buurser markebestuur, dat het gebruik van de gemeenschappelijke gronden regelt, toestemming zich in Buurse te vestigen in een kottersplaatsje. Een kottersplaats is een erf zonder stemrecht in de marke. Herman wordt landbouwer op de kottersplaats de ‘Koelboer’ of ‘Koelman’, zo genoemd in de volksmond. In een latere boedelscheiding wordt het erve officieel als “de Kuijle” beschreven. Het ligt in de buurtschap (‘noaberschop’) Op Den Braam (De Broam).
Erve “de Kuijle” wordt in die tijd bewoond door boer Kuilman. Hij heeft drie dochters. Herman Besselinck trouwt met oudste dochter Griete Kuilman omstreeks 1615 en neemt het landbouwbedrijfje van zijn schoonvader over. In officiële documenten komt hij voor als “Kuil Herman”, een verwijzing naar de naam van het erf. Herman en Griete krijgen meerdere kinderen. Alleen hun zoon Jan krijgt een mannelijke nakomeling uit zijn huwelijk met Catharina Haermölle, afkomstig van het aangrenzende ‘gewaarde’ erve Haermölle, een erve met stemrecht. Jan is een goede partij getrouwd. Ook hij komt in officiële documenten eerst nog voor onder de naam “Kuil Jan” of een andere variant die verwijst naar “de Kuijle”.
In de 17de eeuw Ter Kuile op de Koelboer
Volgens G.J. ter Kuile sr. was het Kuilhermans zoon Kuiljan die voor het eerst optrad als gewaarde boer in Buurse. G.J. ter Kuile beschouwt Kuiljan eigenlijk meer als koopman dan als boer, wat misschien verklaart hoe hij in bezit van een gewaard erf kwam. Maar ook door te trouwen kon iemand aan zo’n gewaard erf komen. Kuiljan bezat met zijn zwager Herman Haarmölle het gewaarde erf Gaekink. Uit het huwelijk van Jan en Catharina worden twee dochters en zoon Engelbert geboren. Engelbert is gedoopt op 24 januari 1660. Ook Engelbert (1660-1748), die de achternaam Ter Kuile voerde, had een gewaard erf. Bij Engelbert zien we voor het eerst, dat in officiële documenten de familienaam ter Kuile wordt gebruikt. Van deze Engelbert – koopman en landbouwer – is nog een dagboek bewaard gebleven, voor zover bekend het oudste familiedocument. In het dagboek deed hij verslag van aangekochte spullen en materialen, betaalde lonen en familiegebeurtenissen.
Op 30-jarige leeftij, 22 april 1690, trouwt Engelbert met Hermken Lankheet, met wie hij negen kinderen krijgt. Volgens de overlevering is de familie ter Kuile in deze generatie protestants geworden.
Engelbert was in de R.K. leer opgevoed en nam zijn kerkelijke plichten geregeld ter R.K. Kerk in Alstätte waar. Maar zijn vrouw was, zoals bijna alle boeren van Buurse, protestant. Nu waren ze bij het aangaan van hun huwelijk overeengekomen dat de jongens katholiek, en de meisjes protestant zouden worden. En zo gingen jaar en dag de jongens steeds met vader naar Alstätte ter kerk en te biecht. Maar hoe langer hoe meer meldden de jongens zich ziek, wanneer de tocht naar Alstätte moest aanvangen. Weldra begreep de vader de oorzaak, liet de jongens vrij en vond goed dat ook zij protestant werden.
Engelbert bouwde op de Koelboer in 1728 een huis met kelder waarschijnlijk om handelswaar op te slaan, die voor een groot deel nog bestaat. De Koelboer is gunstig gelegen. De Buurserbeek is bevaarbaar vanaf De Braam bij Buurse tot de Hanzestad Deventer. Bij de Braambrug komen twee handelswegen uit Duitsland samen en hier worden invoerrechten geheven. Hout, afkomstig uit het Duitse achterland en uiteindelijk bestemd voor de scheepsbouw in Amsterdam en de Zaanstreek, wordt bij de Braam verhandeld en per vijf samengebonden en ‘gevlot’. Handelaren, waaronder de familie Ter Kuile, verdienen hier goed aan. Er is in de 17e en 18e eeuw een levendige handel langs deze vaarroute tussen Deventer en haar achterland. Allerlei producten worden ingevoerd, overgeslagen en vervoerd. Dat het Engelbert goed gaat, blijkt ook uit zijn toegenomen grondbezit. De ‘gewaarde’ erven (erven met stemrecht in de marke) Westendarp, Gaeking en Markslag behoren hem inmiddels toe.
Engelbert overlijdt in 1748 op de voor die tijd hoge leeftijd van 88 jaar. Drie maanden later sterft zijn vrouw Hermken Lankheet. Ze zijn 58 jaar gehuwd geweest. Oudste zoon Gerrit erft “de katerstede de Kuijle neffens die geheele Bouwerij.
In 1739 vestigde Jan ter Kuile (1695-1743) – de tweede zoon van Engelbert ter Kuile – zich als koopman in linnen en tabak in Enschede.[9] Jan trouwde met Aaltje Oosterveld (1703-1765) en kreeg twee kinderen, waarvan de jongste, Janna, al na enkele dagen overleed. De oudste was Engelbert ter Kuile (1740-1808). Hij werd, na zijn huwelijk met de Amsterdamse Catharina Mouritz (1739-1796), de ‘stamvader der stamvaders’. Engelbert werkte waarschijnlijk vanaf 1765 als fabrikeur en vanaf 1802 onder de naam E. ter Kuile & Zoon. Na zijn overlijden in 1808 werd de fabriek in bombazijnen door zijn zoon Coenraad ter Kuile (1781-1852) voortgezet. Hij is de enige zoon, die een mannelijke nakomeling krijgt.
Engelbert (1740-1808) en Catharina, de gemeenschappelijk voorouders
De vier generaties voor Engelbert brengen slechts één stamhouder per generatie voort. Maar Engelbert en zijn vrouw Catharina Mouritz krijgen meerdere zonen met nakomelingen in de mannelijke lijn. Alle mensen met de familienaam “Ter Kuile” stammen af van Engelbert en Catharina, die worden beschouwd als de gemeenschappelijk voorouders. Er is in dit opzicht dus één familie Ter Kuile. Daarna splitst de familie zich op in zes takken over een periode van drie generaties. De oudste tak, de Hanentak, begint bij Coenraad, de jongste zoon van Engelbert en Catharina. Doordat de andere takken in een latere generatie beginnen, worden enige markante voorouders niet tot een tak gerekend.
Engelbert´s vader Jan trouwt 15 maart 1739 op 43-jarige leeftijd met Aaltjen Oosterveld , weduwe van Jan Queckeboom, uit Enschede. Jan krijgt met Aaltjen, die al kinderen uit haar eerste huwelijk heeft, twee kinderen, Engelbert en een dochtertje, dat een paar dagen na haar geboorte komt te overlijden. Een maand na zijn dochter overlijdt Jan in 1743. Engelbert jr groeit op in Enschede met zijn stiefbroers en -zusjes Queckeboom.
Samen met zijn halfbroer Jan begint Engelbert de firma Queckeboom & ter Kuile. Ze zijn fabrikeurs. Deze voorzien thuiswevers van garen en kopen later hun geweven producten weer op om die te bewerken en vervolgens te verkopen op regionale markten maar ook wel in Holland (met name Amsterdam). In 1765 koopt Engelbert ‘huys en hoff’ “ ’t Loenshof” gelegen aan de zuidkant van het stadje Enschede en grenzend aan de stadsgracht, waar ook het ‘fabryck’ proces (bleken, verven en kalanderen) plaatsvindt. Maar Engelberts kracht en belangstelling ligt meer op het gebied van het openbaar bestuur. Volgens de aantekening geschreven na zijn overlijden in het Doopboek “was hij een der verstandigste en beste burgers onzer stad”. Hij is vele jaren burgemeester geweest.
Door zijn huwelijk in 1769 met Catharina Mouritz, erfgename van een gerenommeerde goudsmid in Amsterdam, schijnt Engelbert een voor zijn dagen en omgeving welgesteld man te zijn geworden. Catharina neemt een aanzienlijke bruidschat mee, ook in materiële zin. Deze kostbaarheden zijn helaas grotendeels bij de stadsbrand van Enschede in 1862 verloren gegaan, toen “ ’t Loenshof” geheel afbrandde. Catharina is een opgewekte, drukke vrouw. “ ’t Krieweligge hebt de Tekoeles van de Mouritzen”, pleegt men te zeggen. Het echtpaar koopt meerdere panden. Voor hun dochter Johanna, die in 1792 met Joost Maurits Elderink trouwt, koopt vader Engelbert ter Kuile in 1799 een huis aan de Gronausestraat, het Elderinkhuis, het enige nog in Enschede aanwezige huis uit het einde der 18e eeuw.
Voor zoon Pieter kopen Engelbert en Catharina in 1794 een huis en erve aan de Markt te Enschede. Pieter trouwt dat jaar met Eva Catharina van Heek (de ‘Pietersche’). Dit is het eerste ter Kuile-van Heek huwelijk van de vele die in de volgende generaties volgen. Pieter overlijdt al op 33-jarige leeftijd. Zijn textielbedrijfje wordt door zijn vrouw en later ook zijn tweede dochter Margaretha voortgezet.
Dochter Catharina Elderink werd ten huwelijk gevraagd door een jongen Cromhoff. Deze kwam eerst bij de vader om ‘acces’ vragen. Vader Elderink ging naar zijn vrouw om met haar te beraden. “Ja, wat doch di’j der van! Cromhoff is om onze Ka ewest”. “Ja, wat zeg i’j der van?” “Om di’j de woorheid te zeggen, ik bin onze Ka meer dan zat”.
Margaretha Hermina ter Kuile (1796-1874)
Wanneer haar vader overlijdt, is Margaretha pas 11 jaar oud. De jonge Margaretha leert het vak fabrikeur van haar moeder. Enige dagen voor haar 18e verjaardag trouwt zij met haar neef en weduwnaar Gerrit Jan van Heek. Het echtpaar krijgt veertien kinderen, waarvan zes op jonge leeftijd sterven. Het overlijden van Gerrit Jan in 1851 is de aanleiding tot de liquidatie van Van Heek & Zn. en de oprichting in 1859 van Van Heek & Co. (3 zonen van G.J.’s broer Helmich) en Gebr. Van Heek Schuttersveld (3 zonen van G.J. en Margaretha). Met kapitaal, ervaring en energie begeleidt Margaretha haar drie jongens. Achterkleinzoon Nico van Heek was best te spreken over deze Ter Kuile vrouw met invloed en zeggenschap: “Ze had de boks an”. Voor eigen rekening begint Margaretha ook weer als fabrikeur. Zij doet uitsluitend zaken met Nederlands Indië. Tot 1862, wanneer bij de grote brand van Enschede haar huis en zaak aan de Markt in vlammen opgaan.
Na Margretha krijgen Pieter ter Kuile en zijn vrouw nog vijf kinderen, waarvan vier zonen. De eerste twee Engbert en Gerrit Jan worden de stamvaders van respectievelijk de Pietertak en de Gerrittak. De derde zoon komt al op 6-jarige leeftijd te overlijden; de laatste zoon blijft ongehuwd. De zonen Jan en Hendrik van Engelbert en Catharina ter Kuile-Mouritz trouwen op dezelfde dag, 13 mei 1800, in Enschede. Hun moeder Catharina is dan al overleden in 1796. Jan trouwt in 1800 met Christina Blijdenstein en wordt firmant van de textielonderneming van zijn schoonfamilie, Jan Blijdenstein & Zoon. Hun kinderen worden al op relatief vroege leeftijd wezen. De oudste trouwt een jaar na het overlijden van de langstlevende ouder met Thomas Doyer, wijnkoper te Zwolle. De andere twee kinderen vestigen zich daar ook. Omdat de enige zoon ongehuwd blijft, sterft de zogenaamde Zwolse tak van de familie ter Kuile in 1879 uit.
Hendrik ter Kuile, de Burgemeester (1779-1853)
“Welk een voorrecht de eerste te zijn, die een levensbeschrijving mag samenstellen van dezen voortreffelijke man…….”, zo begint vader of zoon G.J. ter Kuile in 1926 zijn uitvoerige levensbeschrijving van Hendrik, de derde zoon van Engelbert en Catharina. Om te vervolgen “….al moge deze poging ook zeer bezwaarlijk zijn, omdat uitvoerige, samenhangende gegevens over diens leven vrijwel geheel ontbreken.” De reden: de brand van 1862, die de binnenstad van Enschede vrijwel geheel in de as legt. Het enige beeldmateriaal, dat is overgebleven, zijn twee silhouetten van Hendrik en zijn vrouw Gijsberta Hoedemaker.
Hendrik blijft zijn hele leven wonen op het “ ’t Loenshof” in Enschede. Hij wordt firmant van het daar gevestigde textiel fabriekje van zijn vader, met 6-9 dagloners in de firma Queckeboom & ter Kuile.
In 1800, op 21-jarige leeftijd, trouwt hij met Gijsberta Hoedemaker, weduwe van Isaac Blijdenstein en moeder van een dochtertje. Van Gijsberta’s hand zijn verschillende tekeningen, vooral landschappen bekend. Hendrik en Gijsberta krijgen vijf zonen. Als de jongste, Herman, anderhalve maand oud is, overlijdt Gijsberta plotseling in 1807. Een jaar later overlijdt de pater familias Engelbert. Het is een droevige periode voor Hendrik. Een trouwe oudere gedienstige neemt voortaan de moedertaken waar. Hendrik is de rest van zijn leven vrijgezel gebleven. Een verloving met Koosje van Heek uit Bentheim verbreekt hij onmiddellijk, zodra hij hoort, dat zij gezegd zou hebben, dat je nooit zoveel van stiefkinderen kan houden als van eigen kinderen.
Naast het werk in het fabriekje begint Hendrik net als zijn vader een politieke carrière. Tijdens het Franse bewind wordt hij onder maire J.B. Blijdenstein adjunct-maire, tot in november 1813 de Kozakken de poorten van Enschede binnenrijden. Daarmee komt een einde aan de Franse organisatie van het stadsbestuur, de functie van adjunct-maire komt te vervallen en Hendrik wordt wethouder.
Met uitzondering van de middelste zoon Nicolaus Gijsbertus (Gijs) (1804-1880), die als firmant in het familiezaakje is opgenomen, gaan de andere zonen van Hendrik studeren in Leiden en Amsterdam. Vader Hendrik onderhoudt een intensieve briefwisseling met zijn studerende zonen. Hij houdt de jongens op de hoogte van het wel en wee in Enschede en van het beheer van zijn landerijen: de ontginning, de nieuwe aanplant, de oogsten, de wildstand en de jacht. En zoals elke toegewijde vader voegt Hendrik de nodige adviezen toe, ook die uitkomst bieden “in den prangenden toestand uwer financiën”.
In oktober 1825 wordt duidelijk, dat het niet goed gaat met de gezondheid van Herman, de jongste zoon, die filosofie en medicijnen studeert in Leiden. Hij gebruikt al geen medicijnen meer, want die hebben geen baat. Een kleine drie maanden later overlijdt hij, inmiddels Herman ter Kuile Hoedemaker geheten.
Hendrik heeft een sterke liefde voor de natuur. Geregeld bezoekt hij zijn her en der verspreide landerijen. In Buurse koopt hij in 1815 de Koelboer en in 1830 het erve Markslag, beide eertijds eigendom van zijn overgrootvader Engelbert. Via overlevering is bekend, dat Hendrik eens in ’t jaar met al “ ’t Te Koelenvolk, alle juffers en kinders met nen paar wagens in Buurse kwam”. In 1880 worden beide erven geveild door nazaten van Hendrik. Door vererving van wijlen zijn vrouw Gijsberta Hoedemaker bezit Hendrik onder andere het erve Helmer onder Usselo. In 1828 koopt hij voor fl 2.700 het halve erve Annink in de marke Groot Driene. Later koopt hij ook de andere helft.
Verder koopt Hendrik stukken heidegrond in de buurtschap Hooge Boekel. In het hongersnoodjaar 1845 ten gevolge van de aardappelziekte laat hij deze grond voor een groot deel ontginnen als werkverschaffing om de mensen wat bij te laten verdienen. In 1848 breidt Hendrik zijn bezit daar verder uit. Hij laat de afbraak van een boerenhuis uit Twekkelo, een buitengebied aan de andere kant van het stadje, naar de Hooge Boekel transporteren en daar opnieuw opzetten. Vanuit het boerenhuisje heeft men zicht op de Duitse grens, wat door de aanplant van bos later is weg gevallen.
Bij Koninklijk Besluit van 3 mei 1829 wordt Hendrik benoemd tot burgemeester van Enschede. Het stadje telt dan 2.600 zielen met een “eensgezinden” gemeenteraad van negen leden. Het Enschede uit die tijd wordt omgeschreven als een klein, vergeten landstadje met heel weinig vertier, opgesloten tussen smalle grachten, omgeven door eindeloze heidevelden en slechts door enkele zandwegen verbonden met de verre buitenwereld.
In het begin van zijn ambtsperiode in 1830 krijgt Hendrik te maken met het uitbreken van de Belgische opstand. Ook als vader: zoon Jan meldt zich als vrijwilliger na een oproep van koning Willem I te wapen te gaan. Hendrik laat in de stad een collecte houden voor de teruggekeerde invaliden van de Belgische opstand. Zijn jaarwedde van fl 400,– besteedt hij altijd geheel voor nuttige plaatselijke doeleinden. En als de gemeenteraad een weg niet wil bestraten, betaalt hij dat uit eigen zak: “Ze komt er toch. A’j den wagen op de stroat hebt stoan, kö’j em gemakkelik vòt trekken, meer a’j em in ’n drek hebt zitten, wordt ’t slimmer”.
Een hoogtepunt is zijn benoeming in 1840 tot Ridder in de orde van de Nederlandsche Leeuw. Twee jaar later, op 24 mei 1842, volgt een bezoek van Koning Willem II aan Enschede. De koning bezoekt onder andere het planetarium ten huize van broer Coenraad, een geniale autodidact op het gebied van sterrenkunde, en luncht op “ ’t Loenshof” bij Hendrik met de nog aanwezige prachtige serviezen en het mooie antiek van wijlen zijn moeder Catharina Mouritz .
Tenslotte gaat het verhaal, dat wanneer de burgemeester als trouwe bezoeker van de Groote Sociëteit daar om negen uur ’s avonds zijn lange Goudse pijp had uitgeklopt en opstapte, daarmede ook het sluitingsmoment was aangegeven en geen bezoeker het in zijn hoofd haalde dan nog langer te blijven plakken. Een diender vergezelde de burgervader nog even op zijn persoonlijke inspectie of de beide stadspoorten wel deugdelijk gesloten waren. In 1850 vraagt Hendrik aan de Koning eervol ontslag. De leden van de Gemeenteraad vereren hem bij zijn aftreden met een in zilver montuur gevatte inktkoker. De deksel heeft de stadsbrand van 1862 overleeft. Het bewaard gebleven fragment toont het wapen van de stad Enschede. Hendrik wordt herinnerd als “een zorgzaam en rechtvaardig vader en magistraat, bedrijvig en toch rustig, nobel en vroom”, zo eindigt de uitgebreide levensbeschrijving over burgemeester Hendrik in het Ter Kuile boek van 1926.
Wooldrik-, Welna- en Nicotak
Met de zonen van burgemeester Hendrik beginnen twee familietakken. Ondanks zijn vroege overlijden wordt de tweede zoon Engelbert stamvader van de Wooldriktak. Met Jan, de vierde zoon van de burgemeester, begint de Welnatak. De oudste zoon van burgemeester Hendrik ter Kuile is dominee Hendrik ter Kuile. Hij krijgt uit zijn tweede huwelijk zeven kinderen. De oudste, zoon Nicolaas Hermanus, wordt de stamvader van de Nicotak. De andere twee zonen krijgen uitsluitend dochters. Van zoon Jan Hendrik (Hein) trouwt de jongste dochter Johanna Maria (Nans) met Matthieu ter Kuile (Welnatak).
Tenslotte moet nog Gijs, de middelste zoon van burgemeester Hendrik, worden genoemd. Hij trouwt met Maria Geertruid Blijdenstein, de oudste dochter van een vooraanstaande Blijdenstein. De familie Blijdenstein is Doopsgezind en in die tijd is men nog streng in de geloofsleer. Om die reden is het huwelijk enige jaren tegengewerkt. Overigens trouwt een jongere zuster van Maria vijf jaar later met Jan ter Kuile, de broer van Gijs. Gijs en zijn vrouw krijgen een zoon en vier dochters. Het huwelijk van zoon Hendrik blijft kinderloos. Op jonge leeftijd werd Hendrik in een Duits kuurord geopereerd aan grauwe staar. De operatie was gelukt. In 1864 trouwt hij, maar al na acht maanden is hij weduwnaar. Hendrik hertrouwt niet meer, maar hij zou daarna bijzondere aandacht besteden aan de vrouw, die voor hem het huishouden bestierde. Tenslotte laat je je niet aan beide ogen opereren om vervolgens als een monnik door het leven te gaan! (Uit “Enschede en de Hooge Heeren, deel II”, Benno van Delden).
De dochters van Gijs trouwen allen een goede partij uit de Twentse textielfamilies. De oudste, Gijsberta (tante Gijs), trouwt met weduwnaar Herman van Heek, firmant van Van Heek & Co. Tante Gijs was een rechtgeaarde afstammelinge van haar overgrootmoeder Catharina Mouritz. Op hun zomerverblijf ‘Het Bouwhuis’ was ze zelf altijd ijverig aan het tuinieren en veranderen. Ze beweerde, dat de bomen er niet goed wilden groeien. Maar oom Herman zei dan “De bomen hebben hier geen gelegenheid om te groeien, daar ze steeds door de lucht vliegen”. Na het overlijden van haar man Herman wordt de koetsier van tante Gijs, Mans, haar vertrouweling.
In de volksmond gaat het praatje, dat tante Gijs op een goede dag gezegd zou hebben “Nou wil ik toch wel eens weten hoeveel geld ik heb. Mans, ga eens naar ´t kantoor hier tegenover en haal mij al het geld, dat ik daar heb staan, eens op.” Met een kruiwagen ging Mans naar ´t kantoor en met de kruiwagen vol geladen kwam hij terug. In de huiskamer gingen tante Gijs en Mans aan het tellen. Doch na enige tijd raakten ze de tel kwijt. “Weet je wat”, zei tante Gijs, “laten wij er maar mee uitscheiden” – heel veel geduld heeft een rechtgeaarde ter Kuile niet – “en breng het geld maar weer naar kantoor terug.”
De tweede dochter, Johanna (Jans), huwt Engbert Jannink, firmant van Gerhard Jannink & Zn. en eigenaar van het landgoed Stockhorst. Tenslotte trouwt de jongste dochter, Judith Geertruid (Ju) met Helmich August van Heek, oprichter Gebr. Van Heek/Schuttersveld.