Gerrittak

Via de oudste zoon van stamvader Engelbert, Pieter ter Kuile (1774-1807), ontstonden de Pietertak en de Gerrittak. Aan het begin van de Gerrittak staat Gerrit Jan ter Kuile (1800-1864), textielfabrikant en agent in textielbenodigdheden te Enschede. Op 8 december 1826 trouwde hij met Gezina Roessingh en samen kregen ze 10 kinderen. Alleen hun oudste zoon Pieter bleef werkzaam in de textiel, maar als textielagent en niet meer als fabrikant. De andere nakomelingen werden onder meer handelaar, notaris, ingenieur of wijnkoper.

Stamboom Gerrit Jan ter Kuile en Gezina Roessingh

Gerrit Jan ter Kuile (1800-1864)
Gerrit Jan ter Kuile, geboren op 29 januari 1800, was de tweede zoon van fabrikeur Pieter ter Kuile (1774-1807) en Eva Catharina van Heek (1768-1826). Het leven van Jan nam een tragische wending kort na zijn zevende verjaardag, toen zijn vader overleed op 33-jarige leeftijd. Daarna nam zijn moeder, een vooruitstrevende vrouw, de leiding over de textielfirma op zich. Zij betrok niet alleen haar zonen maar ook haar dochters bij het bedrijf, waaronder Jans oudere zuster, Margaretha Hermina van Heek-ter Kuile (1796-1874). Zij ontpopte zich tot een pientere zakenvrouw en werd uiteindelijk zelfs de rijkste inwoner van Enschede, al was dit laatste voornamelijk te danken aan haar lucratieve huwelijk met haar neef Gerrit Jan van Heek. Minder fortuinlijk was daarentegen het lot van haar jongere broer Jan.

Jan ter Kuile bracht zijn jeugd door in het ouderlijk huis aan de Markt te Enschede, op de plaats van het tegenwoordige adres Oude Markt 3. Na het overlijden van zijn ouders betrok hij het ouderlijk huis met zijn echtgenote Gezina Roessingh (1804-1889) en hun negen kinderen. Het echtpaar bezat goede genen, want alle kinderen bereikten de volwassen leeftijd. Dit bracht ook zorgen met zich mee, aangezien de vijf zonen en vier dochters uiteraard goed terecht moesten komen, terwijl Jan zelf worstelde met zijn zakelijke activiteiten. Het huwelijk van Jan ter Kuile en Gezina Roessingh in 1826 begon voorspoedig. Jan erfde het voornoemde familiehuis aan de Markt en de daarachter gelegen indigo-ververij aan de Walstraat, terwijl Gezina een aanzienlijke bruidschat meebracht. Ze kozen voor een huwelijk in gemeenschap van goederen. Naarmate de jaren verstreken, bleek echter dat Jans zakelijk inzicht tekortschoot, wat grote zorgen baarde bij zijn schoonvader, fabrikant Carel Roessingh. Verschillende malen leende Carel Roessingh duizenden guldens aan zijn schoonzoon. Helaas bracht dit weinig goeds.

In augustus 1844 voelde de 64-jarige Carel Roessingh zijn levenseinde naderen. Inmiddels ongetwijfeld grijze haren gekregen van de precaire financiële situatie van zijn schoonzoon, besloot hij – in samenspraak met zijn zoon, dochter en schoonzoon – al het onroerend goed van Jan ter Kuile te kopen. Dit bestond uit het woonhuis aan de Markt 3 met de daarachter gelegen tuin en ververij, alsmede het boerenplaatsje Klein Snuverink in Boekelo. Het woonhuis aan de Markt werd vervolgens, inclusief de inboedel, door zijn schoonzoon en dochter gehuurd. Een paar weken later verscheen notaris Wilmink uit Borne persoonlijk ten huize van Carel Roessingh in Enschede, die aan het Van Loenshof woonde. De doodzieke Roessingh en zijn echtgenote testeerden voor de notaris en legateerden, voor zover mogelijk, de helft van hun nalatenschap aan de kinderen van hun dochter Gezina ter Kuile-Roessingh. Een dag later blies de grootvader, vermoedelijk enigszins opgelucht, zijn laatste adem uit. Jan en Gezina ter Kuile-Roessingh konden het huis aan de Markt 3 in huur blijven bewonen en gebruiken. Ook het boerenplaatsje Klein Snuverink in Boekelo, dat in 1837 door Jan ter Kuile werd gekocht, kon op deze manier worden behouden voor het Ter Kuile-nageslacht.

In 1862 leidde een verwoestende stadsbrand tot de vernietiging van bijna het gehele centrum van Enschede, inclusief het woonhuis van de familie Ter Kuile aan de Markt. Hoewel de meeste percelen snel werden herbouwd, gold dit niet voor Oude Markt 3. Opmerkelijk genoeg koos de familie ervoor om een nieuw huis te bouwen aan de achterzijde van het perceel aan de Walstraat, nummer 46, op de locatie van de afgebrande ververij. Dit was een ongebruikelijke beslissing, aangezien een locatie aan de Markt als prestigieus werd beschouwd. De oorspronkelijke plek aan de Oude Markt 3 bleef ruim vijftig jaar onbebouwd en fungeerde in die jaren als tuin, die zich uitstrekte van het huis aan de Walstraat tot aan het marktplein. In dit nieuwe huis overleden Jan ter Kuile en Gezina Roessingh, respectievelijk in 1864 en 1889. Daarna werd het pand nog bewoond door twee van hun ongehuwde dochters. Na het overlijden van de laatste dochter, Eva Catharina ter Kuile, in 1911, kreeg het pand verschillende bestemmingen, waaronder die van zetel voor de Christelijke Textielarbeidersbond Unitas en het Instituut Steno. Met het verdwijnen van de woonfunctie, was er geen noodzaak meer de ruime tuin onbebouwd te laten. In 1916 werd op de locatie Oude Markt 3 alsnog een nieuw gebouw opgericht, oorspronkelijk dienende als bijkantoor van de Amsterdamsche Bank. Tegenwoordig dient dit pand als horecagelegenheid. Het huis aan de Walstraat, dat tussen 1862 en 1911 werd bewoond door de familie Ter Kuile, werd in de tweede helft van de twintigste eeuw afgebroken.

Na de verwoestende stadsbrand in 1862, verplaatste Jan ter Kuile zijn ververij naar het Pathmos. Helaas kon hij niet lang van deze nieuwe start genieten, want hij overleed in 1864 op 64-jarige leeftijd. Het textielbedrijfje werd daarna voortgezet door zijn oudste zoon, Piet ter Kuile (1829-1911), die kort daarvoor getrouwd was met Johanna Frederica van Delden (1835-1919). Piet en Johanna woonden in de Esmarke, destijds onderdeel van de gemeente Lonneker. Met het bedrijfje ging het echter niet goed; rond 1870 moest het al sluiten, waardoor Piet zonder werk kwam te zitten. Zijn achternicht Marie ter Kuile-van Heek beschreef in haar memoires zijn opmerkelijke levenswandel voor een ter Kuile, vooral door het vermijden van al te veel inspanning. Klik hier voor het artikel van Derk Jordaan over de Gerrittak.

Pieter ter Kuile (1829-1911)
De oudste zoon uit het gezin van Gerrit Jan ter Kuile, Pieter (1829-1911) werkte in Enschede als textielagent. Hij trouwde in 1864 met Johanna Frederica van Delden. Pieters jongere broer Engbert (1840-1909) die 28 jaar werkte als notaris in het Zuid-Hollandse Mijnsheerenland. Alleen de subtak van Pieter ter Kuile (1829-1911) groeide verder.

1905 Pieter ter Kuile en Johanna van Delden met kleinzoon
Gerrit Jan Bertinus Pieter (Guus) ter Kuile (1907-1974). Eigendom foto: Saskia ter Kuile

Pieter ter Kuile en Johanna Frederica van Delden
In 1864 trouwde Pieter ter Kuile met Johanna Frederica van Delden, afkomstig uit Stad Delden. Ze kregen 8 kinderen, maar jongste dochter Geziena overleed op haar tiende. Ook werd in 1877 nog een levenloze tweeling geboren. Oudste zoon Gerrit Jan Bertinus (1864-1933) was 32 jaar lang, tussen 1901 en 1933, burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas. In 1901 trouwde hij met Magdalena Vlielander (1864-1941). Het echtpaar bleef kinderloos.
Hoewel Piet ter Kuile misschien niet op zakelijk vlak uitmuntte, ontbrak het hem niet aan humor, iets wat kenmerkend was voor veel Ter Kuiles. Gijs van Heek (1872-1942), een broer van voornoemde Marie, was een clubgenoot en goede vriend van Piet’s zoon Bert en kwam altijd graag bij hem thuis ‘en kwam dan steeds met vermakelijke verhalen terug’. Piet en Johanna ter Kuile-van Delden waren beiden gezegend met een lang leven; zij stierven respectievelijk op 81- en 84-jarige leeftijd in 1911 en 1919. Het echtpaar kreeg zes kinderen, waarvan hun enige dochter, Gezina, op 10-jarige leeftijd stierf.

Onderste rij: Johanna ter Kuile-van Delden, Peter ter Kuile, Pieter Carel ter Kuile
Bovenste rij: Johan ter Kuile, Lambertus ter Kuile, Gerrit Jan Bertinus ter Kuile, Benjamin ter Kuile
Collectie stichting Archief Twentse Textielfamilies, geschonken door Saskia ter Kuile

Op het groepsportret zien we Piet en Johanna ter Kuile-van Delden omringd door hun vijf zonen. Deze foto, vermoedelijk gemaakt rond de eeuwwisseling, wordt beschouwd als de oudste familiefoto van de ‘Gerrit-tak’. Ondanks hun financiële moeilijkheden, ontvingen de zonen een goede opleiding en werden ze opgenomen in de clubs van de textielelite. Hoewel de textielindustrie destijds bloeide, hadden deze vijf broers Ter Kuile geen toekomst als fabrikant, aangezien hun vader zijn fabriekje al rond 1870 had gesloten. Daarom moesten de broers uitzien naar andere betrekkingen en beproefden drie van de vijf zonen hun geluk zelfs buiten Twente.

Engbert ter Kuile (1840-1909), de jongste broer van Piet, werd in 1880 benoemd tot notaris in Mijnsheerenland, een dorpje in de Hoeksche Waard. Zijn zus, Gezina ter Kuile (1844-1899), kwam bij hem wonen, waarschijnlijk om de huishouding op zich te nemen. De kinderen van Piet brachten hun vakanties graag door bij hun ongehuwde oom en tante in dit rustige dorpje. Tijdens een van die vakanties in Mijnsheerenland stierf de tienjarige Gezina ter Kuile (1874-1884), de enige dochter van Piet. Korte tijd tevoren was haar oudste broer Gerrit Jan Bertinus ter Kuile (1864-1933) ook van Enschede naar Mijnsheerenland verhuisd; hij was daar aanvankelijk verzekeringsagent, maar werd in 1901 benoemd tot burgemeester van het dorp. De burgemeester woonde met zijn echtgenote in een grote villa aan het Westeinde aldaar.

Linker foto: Magdalena Vlielander, Engbert ter Kuile, Gerrit Jan Bertinus ter Kuile (op de koets) en Piet de knecht voor de Burgemeestersvilla te Mijnsheerenland. Rechter foto: Pieter ter Kuile bracht tijdens zijn middelbare schooltijd de vakanties door in Mijnsheerenland.

Benjamin ter Kuile (1866-1929)
In 1894 vertrok Benjamin naar Nederlands-Indië als kandidaat-notaris. Eén van zijn eerste handelingen daar was de inschrijving van een nieuwe handelsfirma, namelijk Harmsen, Verwey & Co. De oprichters van dit bedrijf kwamen eveneens uit Twente en maakten deel uit van de ‘Ruslui’, een groep Vriezenveense families die al sinds de achttiende eeuw succesvol handel dreven met Sint-Petersburg. Schijnbaar hadden enkele telgen hun werkgebied verplaatst naar Indië. Ook Benjamin was ondernemend ingesteld; in 1895 vroeg hij bijvoorbeeld toestemming voor het uitvoeren van mijnbouwkundige opsporingen en ontdekkingen in het district Bogorame op Java. Dit bleek een goede zet, want twee jaren later verkocht hij de vergunning aan de N.V. Petroleummaatschappij Rembang.
In 1905 werd Benjamin notaris in Soerabaja. Dat gebeurde nadat notaris De Bruijn in 1905 het notariaat van Soerabaja verruilde voor dat van Batavia. De Bruijn stelde als voorwaarde bij zijn vertrek dat zijn kandidaat Ter Kuile zijn post in Soerabaja overnam. Maar Ter Kuile werd niet alleen notaris omdat De Bruijn hem geschikt vond. Op Soerabaja had Ter Kuile een uitstekende reputatie opgebouwd. ‘Hij, die het vertrouwen geniet van den ganschen handel, de commissaris van de eerste bankinstellingen, de vertrouwde en raadsman van tal van particulieren, die gedurende zijn elf jaren arbeid getoond had een kundig en bovenal integer man te zijn, kon eerder dan iemand anders aanspraken doen gelden op deze benoeming. (…) Mannen als Ter Kuile zijn zeldzaam in Indie’. [‘Notaris te Soerabaja’, Tubantia, 5 augustus 1905]. Naast notaris was Benjamin ter Kuile van 1905 tot 1911 ook gemeenteraadslid in Soerabaja. In 1899 trouwde Benjamin ter Kuile in Soerabaja met de Amsterdamse Johanna Goedkoop (1878-1958). Zij krijgen samen 4 kinderen: Johanna Frederika ter Kuile, Maria ter Kuile, Benjamin en Jan.

Maria ter Kuile (1903-1985)
Na Johanna Frederika werd dochter Maria geboren als tweede dochter van Benjamin ter Kuile en Johanna Goedkoop. Ze heeft – overigens niet als enige Gerrittelg – een bijzonder levensverhaal. Ze werd geboren in Soerabaja, toen haar vader daar notaris was. In 1922 verhuisde het gezin terug naar Den Haag. Toen haar vader in 1929 overleed bleef Maria bij haar moeder wonen in de Haagse buurt Marlot. In deze periode toonde Maria zich een fervent automobilist. In november 1932 nam ze deel aan de herfsttocht van de Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club (KNAC). In september 1936 vertrok Maria weer naar Java om daar voor haar moeder een investeringsproject in Nieuw Tjandi te beheren. Vermoedelijk is toen het contact met de familie verloren. Lange tijd werd aangenomen dat Maria nog datzelfde jaar overleed. In Nederland’s patriciaat wordt een andere overlijdensdatum genoemd: ‘† in de bosschen bij Semarang, in het begin van den oorlog tegen Japan 1942’. Maar niets was minder waar. Maria was springlevend en hoofd huisvesting voor de Regeringscommissaris Bestuursaangelegenheden (RECOMBA) in Semarang en directeur van de NV Bouwmaatschappij, die het wooncomplex in Nieuw Tjandi beheerde. Ook was ze ‘consulair correspondent’, en bemiddelde ze bij de repatriëring van Nederlanders die na de onafhankelijkheid in 1949 Indonesisch staatsburger waren geworden, maar alsnog terug wilden naar Nederland. Voor dit werk werd ze in 1972 gedecoreerd als Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Verder was ze betrokken bij de zorg voor kinderen die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog door Nederlandse militairen bij Indonesische vrouwen waren verwekt. In februari 1985 overleed Maria ter Kuile in Semarang.

Benjamin ter Kuile (1905-1990)
Ook Maria’s jongere broer Benjamin ter Kuile (1905-1990) heeft een bijzondere, overzeese levensgeschiedenis. Als jongeman had hij aan de voet van het Atlasgebergte bij Marrakesh (Marokko) een zuidvruchtenplantage opgebouwd. Hij heeft daar uiteindelijk 200 hectare met sinaasappelbomen en olijven beplant, irrigatiewerken aangelegd en zijn eigen huis gebouwd. Ook ontmoette hij daar zijn vrouw Maaike Weijsenfeld (1904-1991), die via de Nederlandse consul bij hem op bezoek kwam. In 1938 werd hun dochter Marijcke geboren. Kort daarna werd Benjamin opgeroepen voor militaire dienst om in Noord-Afrika te vechten. Hij heeft toen het land verkocht, want zijn vrouw en dochter achterlaten op de plantage zag hij niet zitten. In Zuid-Afrika hoopte Benjamin opnieuw te kunnen beginnen. De boot uit Casablanca mocht echter niet aanleggen in Kaapstad. De haven die hij vervolgens wel aandeed was Batavia. Als tuinbouwkundige werd hij toen employé bij de rubberonderneming Soember Nongko (Blitar, Oost-Java).

Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) werden mannen en vrouwen met kinderen gescheiden en in kampen geïnterneerd. Mannen werden te werk gesteld. Benjamin ter Kuile belandde zo bij het aanleggen van de Birmaspoorweg, ook bekend als de Dodenspoorweg. Tienduizenden (krijgs)gevangenen overleden tijdens hun dwangarbeid aan de spoorweg. Benjamin overleefde. Toen Benjamin en Maaike elkaar na de oorlog elkaar weer ontmoetten in Bangkok, besloten ze uit elkaar te gaan. Begin jaren 1950 is Benjamin alsnog naar Zuid-Afrika vertrokken, evenwel zonder het geld dat hij daar oorspronkelijk voor in gedachten had, want dat was in de oorlogsjaren verloren gegaan. Hij werkte op een kwekerij buiten Johannesburg voor het Parks Department en is dat tot op hoge leeftijd blijven doen. Maaike Weijsenfeld is met hun dochter Marijcke ter Kuile in 1948 naar Indië teruggegaan, waar zij een baan had. Ze werd – met vele anderen – door Soekarno in 1957 het land gewezen.

Johan ter Kuile (1867-1945) en Jacomijntje Laaij (1872- 1946)
In 1905 trouwde Johan ter Kuile, de derde zoon van Pieter ter Kuile en Johanna Frederica van Delden in Brielle met Jacomijntje Laaij. Johan ter Kuile was met zijn broer Lambertus oprichter (1903) en lid van de firma Gebrs. ter Kuile, handel in fabrieksartikelen in Enschedegespecialiseerd in fabrieksartikelen zoals motoren, transformatoren en kraanuitrustingen. Deze onderneming groeide uit tot een technische handelsbureau, dat later werd voortgezet door Johan’s zoon Guus ter Kuile.
Johan en Lambertus kozen ervoor om in Enschede te blijven. Bert was lid van de zogenaamde Pathmosclub, waar ook zijn goede vriend Gijs van Heek deel van uitmaakte.

Onderste rij, tweede van links Lambertus ter Kuile, Pathmosclub, 1892. – Stichting Cultureel Erfgoed Enschede

Johanna van Delden, Johan’s moeder, woonde de laatste levensjaren bij Johan in huis, foto’s van haar zijn in dat huis opgenomen. Alle foto’s zijn uit de collectie van M.H. Haafkens.

Johanna Frederika Jacomiene ter Kuile (1910-1972)

Johanna ter Kuile, geboren in Enschede, was getrouwd met de Joodse man Emanuel Verveer, met wie zij een zoon had, geboren in 1940. In de oorlog hielp zij de familie Verveer vluchten, alleen haar schoonzuster en man overleefden de oorlog maar haar schoonouders kwamen om in Auschwitz zoals veel anderen van de familie Verveer. Zij is daarom in april 1943 gearresteerd en gevangen gezet in het Oranjehotel. Tijdens haar gevangenschap werden al haar bezittingen uit haar huis gestolen. Zij ging na het Oranje hotel weer bij haar ouders in Enschede wonen. Daar werd zij bij een ander bombardement ook geraakt en vloog door de lucht. Zij overleefde dat maar rook en explosieven beschadigden haar longen. Toen zij in 1950 wilde emigreren naar Australië werden er longfoto’s gemaakt en kreeg zij op basis van de ontstane littekens in haar longen ten onrechte de diagnose tuberculose, waarvoor zij in een sanatorium moest verblijven. Zij werkte als verpleegkundige en overleed in 1972 in Utrecht. In de index van het Gedenkboek van het Oranjehotel staat zij onder haar gehuwde naam vermeld als Verveer.

Pieter Carel ter Kuile (1870-1962)
Na Benjamin en Johan kregen Pieter ter Kuile en Johanna van Delden nog twee zoons: Pieter Carel (1870-1962) en Lambertus (1872-1943). Na Johan en Lambertus werd in 1874 werd nog een zusje Geziena ter Kuile geboren. Zij overleed in 1884 op 10-jarige leeftijd in Mijnsheerenland. In 1877 werd nog een levenloze tweeling geboren.

Pieter Carel ter Kuile (1870-1962), de vierde zoon uit het gezin, bezocht de Industrieschool te Enschede. Hij werd daarna een blauwe maandag onderdirecteur van de Goorse Stoombleekerij. In januari 1894, toen hij bijna 24 jaar was, vertrok hij naar Zuid-Afrika, waar hij meetrok met de Boeren. Naar verluidt was Pieter Carel betrokken bij de arrestatie van de Britse politicus Leander Starr Jameson, die in 1895 met een klein legertje de ZuidAfrikaansche Republiek (Transvaal) binnenviel. Pieter Carel werd hiervoor beloond met het burgerschap van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Niettemin vertrok hij in 1899 naar Java, waar hij onder meer werkzaam was bij de handelsfirma Geo Wehry en Co. en ook Harmsen, Verweij en Co. Tussen 1904-1921 was Pieter Carel ereconsul van Denemarken in Soerabaja. Bij zijn afscheid in 1921 werd hij benoemd tot ridder in de Dannebrogsorde, en in 1920 was hij al benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau en Officier in de Kroonorde van België. In 1901 trouwde Pieter Carel in Pontjol (Java) met de toen 18-jarige Jeanne Louise Wafelbakker (1883-1965), dochter van Johanna Hees en Dirk Wafelbakker, kolonel geneeskundige dienst O.I.L. Pieter Carel en Jeanne Louise kregen 4 kinderen.

In 1921 keerde het gezin terug naar Nederland, waarschijnlijk omdat de kinderen in Nederland naar school moesten. Ze betrokken het huis Loolaan 20 in Apeldoorn. In 1943 werd Pieter door de Duitsers uit zijn huis gezet, omdat het moest dienen als tijdelijk stadhuis. Het echte Apeldoornse stadhuis werd namelijk in brand gezet door het verzet. Pieter verhuisde daarop naar huis Vrederust, Bosweg 18 in Apeldoorn, waar hij later zou wonen met zijn huishoudster Fenna Angelier. Na de oorlog werd hij directeur van de Apeldoornse Frowijn & Co, een ingenieursbureau verbonden aan het Belgische bedrijf ACEC, een soort Philps. Hij werd ook erelid van de sociëteit aan de Kerklaan. In 1962 overleed Pieter Carel ter Kuile, op 92-jarige leeftijd. Zijn vrouw Jeanne Louise overleed drie jaar later in Den Haag.

78

De familie bijeen in hotel-restaurant De Keizerskroon te Apeldoorn, 14 oktober 1956. Onderste rij: Elze ter Kuile (dochter van Willy), Carel (Callie) ter Kuile, Elisabeth (Ellie) van Zijl (3de vrouw Pieter ter Kuile), Pieter Carel ter Kuile, huishoudster Fenna Angelier (1917-2003). Bovenste rij: Wim Wassink (echtgenoot van Vrouwke ter Kuile), Willy ter Kuile, Cathy (echtgenote van Willy), Margo ter Kuile (echtgenote van Carel), Pieter ter Kuile, Pieter Carel ter Kuile (zoon van Pieter), Christa Snethlage (dochter van Vrouwke uit haar eerste huwelijk) en Vrouwke (Jeanne-Louise) tussen Gerrit-Jan ter Kuile en Willem ter Kuile (zoons van Willy). Foto eigendom van Carel ter Kuile.

De kinderen van Pieter Carel ter Kuile en Jeanne Louise Wafelbakker
Uit het gezin van Pieter ter Kuile en Johanna van Delden was zoon Pieter Carel de laatste die voor een nieuwe vertakking zorgde. In 1899 kwam hij aan op Java, na een roerige periode in Afrika. In 1901 trouwde hij Semarang met Jeanne Louise Wafelbakker, en werden er vier kinderen geboren. In 1922 keerde het gezin uit Soerabaja terug naar Apeldoorn. Hun oudste zoon Pieter woonde toen al sinds 1913, gescheiden van zijn broers Willy, Carel en zusje Jeanne bij zijn grootouders Wafelbakker in Scheveningen.

Pieter ter Kuile (1902-1987)
Oudste zoon Pieter ter Kuile werd geboren in 1902 te Soerabaja. Als jongetje bezocht Pieter daar de fröbelschool. Vanaf 1913 woonde hij bij zijn grootouders Wafelbakker in Scheveningen aan Stephensonstraat 68. In Den Haag ging hij naar de Haagsche Scholen Vereniging, en in zijn vrije tijd tenniste Pieter bij tennisclub Daisy. Na de middelbare school volgde Pieter een handelsopleiding, met een stage in Engeland. In de vakanties bezocht Pieter zijn familie in Mijnsheerenland. In 1921-1922 volgde Pieters diensttijd, die hij vervulde als matroos 1e klasse en seiner bij de marine.

Links: Pieter ter Kuile, 4 maanden oud. De foto lijkt sterk op een zogeheten hidden mother portrait, een fotografeermethode om met een lange sluitertijd kinderen alleen te portretteren, op schoot van hun verborgen moeder, die het kind rustig houdt. Het kleed steekt boven de stoelleuning uit en Pieters linkerarm lijkt enigszins te worden vastgehouden. Rechts: Pieter ter Kuile met zijn moeder Jeanne Louise Wafelbakker, nu wel in beeld.

Pieter en z’n dienstmakkers, poserend in een partij lege zeemijnen. Pieter houdt een leitje vast, waarop is geschreven [NKW??] 2e ploeg ’23/ii ’22
Tineke Cransberg en Pieter Carel ter Kuile, collectie Willemijntje H. ter Kuile-Barendracht

Na zijn diensttijd vertrok Pieter weer naar Soerabaja, waar hij in 1925 ‘met de handschoen’ trouwde met Tanneke Cransberg. In 1927 werd hun oudste zoon Pieter Carel geboren. Tegelijkertijd trad hij in dienst bij de Borneo Sumatra Handel Maatschappij (Borsumij), en begon hij als medewerker op de import-afdeling. Al enkele jaren later scheidden Pieter en Tanneke. In 1938 trouwde Pieter met Hilda Trebels, waarna in hetzelfde jaar hun zoon Hans werd geboren. In 1936 werd Pieter lid van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) in Nederlands-Indië. Naar eigen zeggen deed Pieter dat na het bezoek van Anton Mussert aan Nederlands-Indië. In een Semarangse bioscoop was Pieter bij een rede van Mussert, die daarin voor een sterkere Nederlandse oorlogsvloot in Nederlands-Indië pleitte. ‘Daar ikzelf mijn diensttijd als (…) matroos-seiner bij de marine in Holland had vervuld en de Nederlandse politiek van het gebroken geweertje aan den lijve in 1920 en 1921 had meegemaakt, kon ik dit standpunt van de NSB appreciëren’, schreef Pieter ter Kuile in 1974. Hoewel hij zijn lidmaatschap in januari 1940 op last van de Borsumij-directie opzegde, werd Pieter in juli 1940 opgepakt en geïnterneerd. Via de gevangenis bij de Rode Brug in Soerabaja werd Pieter overgeplaatst – zonder iets te kunnen regelen voor zijn vrouw en kind – naar het interneringskamp Ambarawa op MiddenJava. In 1941 volgde overplaatsing naar Fort Van den Bosch in Ngawi, tussen Semarang en Soerabaja. Een nog ingrijpender overplaatsing vond plaats in januari 1942. Pieter werd met 145 andere (voormalige) NSB-leden met het motorschip Tjisadane naar Suriname gevaren. Begin maart 1942 arriveerde het schip – ondanks dreiging van onderzeeboten en torpedo’s – ongehavend in Suriname. Via Fort Nieuw-Amsterdam werden de geïnterneerden naar Jodensavanne, een sinds de 19e eeuw verlaten joodse nederzetting.

Na de Tweede Wereldoorlog arriveerde Pieter op 2 augustus 1946 met het ms. Boissevain in IJmuiden, en ontving op 10 oktober 1946 een bewijs van politieke betrouwbaarheid. Zijn vrouw Hilda Trebels en hun zoon Hans ter Kuile zijn, volgens een brief van Hilda aan het Rode Kruis, tussen 1942 en 1945 achtereenvolgens in de burgerinterneringskampen van Tegal, kamp Kedoengbadak te Buitenzorg en kamp Tjideng te Batavia gevangen geweest. Hilda was 24 jaar met een kind van 2 toen Pieter werd gearresteerd. Tijdens Pieters internering had Hilda te horen gekregen dat de Tjisadane was getorpedeerd en dat Pieter daarbij was omgekomen. Hilda heeft toen een nieuwe partner gevonden, niet wetende dat Pieter nog in leven was. De internering van zowel Pieter als Hilda leidde in ieder geval ook tot hun definitieve scheiding. Pieter trouwde voor de derde keer, op 1 augustus 1947, met Elisabeth van Zijl. Vanaf medio 1947 was hij manager bij de Hagemeijer Trading Company te Bangkok en Kuala Lumpur. Tussen 1959 en 1961 woonde hij in Australië, waarna hij in 1962 naar Nederland terugkeerde. Tot 1973 werkte Pieter in de autobranche bij Louwman & Parqui in Leidschendam.

Carel ter Kuile (1911-1974)

Carel ter Kuile en Margot Obbink in 1939

Carel ter Kuile (1911-1974) ontmoette zijn toekomstige vrouw Margot Obbink (2013-2018) rond 1939 in Semarang. Carel was daar voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Tijdens de internering zat Margot samen met haar moeder, grootmoeder, zus en tante in een kamp bij Halmaheira bij Semarang. Carel zat eveneens in een kamp, van waaruit hij te werk was gesteld aan de Birmaspoorweg, net als zijn neef Benjamin ter Kuile. Carel werkte samen met zijn toekomstige schoonvader Herman Obbink, bij de Drie Pagoden, op de grens van Birma en Thailand. Deze plek stond bekend als het zwaarste kamp. Na de oorlog kon Carel trouwen, maar moest – omdat hij nog redelijk sterk was – het KNIL helpen met de verdediging van strategische doelen. Tussendoor mocht hij af en toe op verlof. Tegelijkertijd verslechterde de situatie in Nederlands-Indië met de koloniale oorlog. Na de onafhankelijkheid bleven Carel en Margot in Indonesië, waar Carel net als zijn broer bij de firma Hagemeijer werkte. In 1956 moesten alle Nederlanders vertrekken. Carel en Margot zijn toen met hun kinderen Herman en Marga naar Nederlands Nieuw-Guinea vertrokken. Toen ook Nieuw-Guinea bij Indonesië werd gevoegd verhuisde het gezin, inmiddels uitgebreid met Carel junior, weer naar Nederland. Carel kreeg een baan bij het Rijksinkoopbureau (RIB), deel van het Ministerie van Financiën. Hij overleed op 8 januari 1974, vlak voor zijn pensionering.