Hanentak

In 1781 kwam de vierde zoon van gezamenlijke voorouders Engelbert ter Kuile en Catharina Mouritz ter wereld: Coenraad ter Kuile. Hij werd de stamvader van de Hanentak, genoemd naar het oude Enschedese gebouw De Haan aan de Veenstraat, waar Coenraad een azijnfabriek en bierbrouwerij onder de naam C. ter Kuile had.

Coenraad ter Kuile (1781-1852)

Coenraad bezocht de Latijnse School in Enschede, en later een kostschool in Barneveld. Na zijn schooltijd trad Coenraad bij zijn vader, fabrikeur Engelbert ter Kuile, in dienst. Samen begonnen ze de firma E. ter Kuile & Zoon. Naast de fabriek hield Coenraad zich bezig met sterrenkunde, waarschijnlijk geïnspireerd door de fabrikant Lambertus Nieuwenhuis (1741-1810), die astronomie ook interessant vond. In zijn huis bouwde hij een tellurium, een model waarmee de loop van de zon om de aarde en de loop van de maan om de aarde werd gedemonstreerd. Met een slingeruurwerk kon het in beweging worden gezet. In 1830 stuurde Coenraad het naar de nijverheidstentoonstelling in Brussel, maar bij terugkomst miste het bolletje dat de maan moest voorstellen. Het apparaat ging helemaal verloren bij de stadsbrand van 1862. Benno van Delden herinnert zich nog een ander apparaatje van Coenraad, dat bij zijn grootmoeder Margo ter Kuile – een kleindochter van Coenraad – stond. “Ik heb het als kind zien staan in een vitrine op de overloop. Een klein machientje. Bij een bombardement in 1944 is het verloren gegaan.” In 1836 ontwierp Coenraad een zonnewijzer voor de Grote Kerk in Enschede, die daar nog steeds op de zuidmuur is te bewonderen. Naast sterrenkunde had Coenraad belangstelling voor werktuigbouwkunde. Hij bedacht onder meer het ossenweefgetouw, de naadloze brandweerslang – hoewel daar ook in Borne een zekere Jan Abbink mee bezig was – en vroeg hij een octrooi aan op een methode om schepraden van stoomboten te verbeteren.

In 1812 trouwde Coenraad in Vianen met de domineesdochter Sara Margaretha Lemker. Ze kregen maar liefst 11 kinderen. Over hun oudste twee kinderen is weinig bekend. Engelbert Joan (1814-1814) overleed kort na zijn geboorte. Ook over Catharina Anna Margaretha (1815-1843) weten we weinig. Ze overleed op haar 28ste in Enschede, ‘tot bittere droefheid van ons en hare Broeders en Zusters’, schreven Coenraad en Sara in haar overlijdensbericht.


Engelbert ter Kuile (1817-1894) en Anna Maria Verburg (1821-1896)

Van de elf kinderen van Coen en Sara trouwden er zes, waarna de volgende generatie Hanentak ontstond. Engelbert ter Kuile trouwde in 1847 met Anna Maria Verburg, dochter van Jacob Verburg en Cornelia Wilhelmina Kuvel. Ze kregen negen kinderen.

Jacob ter Kuile (1853-1910)

Roberta Peterson-ter Kuile heeft het leven van Jacob ter Kuile en zijn nazaten onderzocht. Jacob ter Kuile, de tweede zoon van Engelbert ter Kuile en Anna Maria Verburg en kleinzoon van Coenraad ter Kuile, vertrok op 19-jarige leeftijd in september 1872 naar Amerika. Volgens een kopie van een familiebijbel arriveerde hij in september 1872 via Liverpool in de haven van New York op het Cunard-stoomschip J.J. Abyssinia. We weten niet waarom Jacob naar Amerika ging, of wat hij deed om de kost te verdienen. Een jaar na zijn aankomst stortte de aandelenmarkt in en failleerde een groot aantal banken. De Grote Depressie was een wereldwijde economische crisis van 1873 tot 1896. Jacob werd in oktober 1882 een genaturaliseerd Amerikaans staatsburger. Op zijn naturalisatiedocumenten noteerde hij als beroep handelaar en zijn adres als Lafayette Street in Brooklyn. In 1886 trouwde Jacob in New York met Cora Belle Marvin (1865-1955).

Door zijn briefpapier weten we dat Jacob vertegenwoordiger was van verschillende stoomschipbedrijven. Volgens een in memoriam in de Bergen Country Democrat, 18 februari 1910 was hij een van de bekendste vertegenwoordigers van stoomschepen in de haven van New York. Hij vertegenwoordigde in verschillende periodes het stoomschip Beaver en de Franse Fabre stoomschiplijnen. Vanaf 1882 was hij algemene agent voor passagiers van de  Fabre lijn en eigenaar van de Trans-Atlantic Express Co.

Jacob geeft in de volkstelling van 1900 zijn beroep als boer, met vrij landbezit. In de volkstelling van 1905 voor New Jersey noteert hij als zijn beroep stoomschipagent. Waarschijnlijk heeft hij daarmee zijn vermogen opgebouwd, waarmee hij een groot huis in Montvale kon bouwen. Jacob en Cora kregen samen 8 kinderen: Egbert Marvin (1887), Curtis Verberg (1889) en Julia Marie (1891), allen in Brooklyn. Na de verhuizing naar Montvale werden Conrad Benedict (1896), Anna Seymour (1898), Cornelia Weed (1900) en Roger Couvelle en Reynold William (1903) geboren.

In 1894 werd Jacob ter Kuile gekozen als de eerste burgemeester van Montvale in New Jersey. Volgens de stadshistoricus, Maja Hopper, was Jacob op dat moment de rijkste man in de stad. Zij veronderstelt dat, omdat hij van Nederlandse afkomst was, de uit Nederland afkomstige families in het gebied hem konden accepteren en dat nieuwe immigranten konden identificeren met het feit dat hij niet in Amerika was geboren.

Cora en Jacob waren betrokken bij de oprichting van St. Paul’s Episcopal Church. In het geschiedenisboek van de kerk staat dat de grond voor de nieuwe kerk ‘vriendelijk geschonken was door burgemeester ter Kuile’. Voor de bouw van de kerk werd een St. Paul’s Society opgericht. De eerste bijeenkomst vond plaats in het huis van Ter Kuile en Cora werd penningmeester. De kerkgeschiedenis vermeldt ook dat de Ter Kuiles bouwmateriaal hebben gegeven en dat zij hun landarbeiders hebben toegestaan om te helpen bij het leggen van de stenen. Cora trad ook op als organist en was zondagsschoollerares.

Bij zijn dood in 1910 liet Jacob ter Kuile zijn familie financieel goed achter. In de belastingaangiften van Montvale in 1920 bleek dat Cora de meeste belastingen betaalde in de gemeenschap. De belastingen waren gebaseerd op de waarde van haar huis, een schuur, het omliggende land en haar auto’s. Vanaf ongeveer 1928 begon Cora haar eigendom te verkopen, waarna ze verhuisde naar Daytona Beach, Florida. In Florida richtte ze Holy Trinity by the Sea Church op, waar zij zelfs gepreekt heeft. Cora woonde in een bescheiden huis in Daytona Beach, nadat zij veel geld heeft verloren tijdens de beurscrash van 1929. Cora kon nog wel de geneeskundeopleiding voor haar tweelingzonen betalen. In 1955 overleed Cora. 

De kinderen van Jacob ter Kuile

De 8 kinderen van Jacob en Cora ter Kuile bleven allen in de Verenigde Staten. Tweede zoon Curtis Verberg (1889-1976) heeft als tweede luitenant in de Eerste Wereldoorlog in Europa gevochten. Hij was oprichter en partner van de ingenieursfirma Wunch and Ter Kuile in Brooklyn in 1923, die een simpele en goedkope mobiele kraan ontwikkelden. Later werd hij partner van Hallgarten & Co., een investeringsmaatschappij en lid van Wall Street. Hij bleef werken voor Hallgarten tot aan zijn pensioen in 1970. De jongste zoons, de tweeling Reinald William ter Kuile (1903-1987) en Roger Couvelle ter Kuile (1903-1994) waren zes toen hun vader overleed. Zij hebben beide een opleiding geneeskunde gevolgd. Reinald werd oogarts in Ridgewood, New Jersey en stopte met werken in 1985.. Zijn broer Roger Couvelle startte als veearts en besloot vervolgens om toch zijn opleiding tot arts af te maken. Hij had tot 1968 een gynaecologische praktijk in Bridgeport, Conneticut.

De Ter Kuiles in de Verenigde Staten zijn vrijwel allemaal nakomelingen van Jacob ter Kuile. Hardwerkend, ondernemend, een brede belangstelling en grote liefde voor familie, maakt hen tot echte Ter Kuile’s.

Jacob ter Kuile

Roberta Peterson-ter Kuile researched the life of Jacob ter Kuile and his descendants. [R. Peterson-ter Kuile, Jacob ter Kuile, his life in America, July 1999, revised in 2000]

Jacob ter Kuile, was the second son of Engelbert ter Kuile and Anna Maria Verberg. A grandson of Coenraad ter Kuile, he departed for the United States in September 1872 at  19 years of age. [Naturalization papers, Volume 530, record no. 41; National Archives, Northeast Region, 201 Varix St., New York, NY 10014]. According to a copy of the family Bible he arrived in New York Harbor onboard the Cunard’s steamship J.J. Abyssinia in September 1872 from Liverpool, UK. We do not know why Jacob emigrated to the United States, or what he did to make a living at that time. A year after his arrival, in 1873, the Stock Market collapsed and many banks went bankrupt.  A global economic depression started, that lasted from 1873 to 1879. Jacob became a naturalized US citizen in 1882. His naturalization document state ‘merchant’ as his occupation and Lafayette Street in Brooklyn, as his address. In 1886 Jacob married Cora Belle Marvin (17 juli 1865-7 januari 1955) in New York, NY.  

From the letter head of his correspondence, we know that Jacob represented various shipping companies. According to a ‘in memoriam’ published in the Bergen Country Democrat of February 18th, 1910, he was one of the best known representatives of steamships around the New York Harbour. During different periods of time he represented the Beaver Bordeaux’ shipping company and the French Fabre Steamship Company. Beginning in 1882, he was the General Agent for passengers of the Fabre Line and owner of the Trans-Atlantic Express Co. In 1900, during the U.S. general census, Jacob lists ”farmer” as his occupation with freehold land ownership  In the general census of 1905 for the state of New Jersey, he states his profession to be a shipping agent. It is assumed that Jacob considered himself a “gentleman farmer”, but he earned his living as a shipping agent. Most likely, he generated enough wealth to purchase land in 1892 and 1893 and built a large house for himself in Montvale,New Jersey. Jacob and Cora had 8 children: Egbert Marvin was born in 1887, Curtis Verberg was born in 1889, Julia Marie was born in 1891, all of whom were born in Brooklyn. After the move to Montvale, Conrad Benedict was born in 1896, Anna Seymour was born in 1898, Cornelia Weed was born in 1900,  and finally the twins Roger Couvelle and Reinold William were born in 1903. In 1894, Jacob ter Kuile was elected  the first mayor of Montvale in New Jersey. According to the city historian, Maria Hopper, at that time Jacob was the richest man in town. She assumes that, because he was of Netherlands descent, the older local families of Dutch origin could accept him, while new arrivals could identify with him as he was an immigrant himself.

Cora and Jacob contributed to the foundation of St. Paul’s Episcopal Church. In the church’s  history book, A_celebration of our first hundred years 1895-1995, it states that the ground on which the church was built, was “kindly donated to the chuch by Mayor ter Kuile”. To pay for construction of the church, a special St. Paul’s Society was founded. The first meeting of this society took place at Jacob ter Kuile’s home and Cora became the Treasurer. The church’s history also mentions that the ter Kuile family donated building materials and that they permitted their farm hands to assist with the construction of the church building.  Cora also acted as organist and Sunday school teacher at the church. 

By the time of his death in 1910, Jacob ter Kuile’s family was financially well off. The Montvale tax returns of 1920 show that Cora paid the highest taxes of the entire community. Taxes were based on the value of her home, the barn, the surrounding land and her cars. From 1928 onwards, Cora started to sell her property, after which she moved to Daytona Beach, Florida. In Florida, she founded the Holy Trinity by the Sea Church, where she even preached herself. In Daytona Beach, Cora lived in a modest house. It is assumed she lost much of her fortune in the stock market crash of 1929. Cora did, however, pay for the medical education of her twin sons during this time. She died in 1955.


The children of Jacob ter Kuile

All eight children of Jacob and Cora ter Kuile remained in the United States. Their second son Curtis Verberg (1889-1976) served as a Second Lieutenant in the First World War in Europe. In 1923, he was a founding partner in the engineering firm Wunch and ter Kuile in Brooklyn, which invented a simple and low cost mobile crane. Later he became a partner in Hallgarten & Co, an investment company and member of Wall Street. He remained with Hallgarten until 1970 when   he retired at the age of 81 years. The twins, Reinald William ter Kuile (1903-1987, named Ren) and Roger Couvelle ter Kuile (1903-1994) were only six years old when their father died. Reinald became an opthalmologist in Ridgewood, New Jersey and retired in 1985, aged 82 years.His brother Roger Couvelle studied to be  a veterinarian  but  later studied to become a medical doctor. Until 1968, Roger had an ob/gyn practice in Bridgeport, Conneticut. 

Most of today’s ter Kuile’s born in the United States are descendants of Jacob ter Kuile. Hard working, enterprising and with a broad interest in life and a love for their family, makes them true ter Kuile’s.


Engelbert ter Kuile (1860-1935)

Gezin van Engelbert ter Kuile en Catherina Stoutendijk. Staand van links naar rechts: Engelbert junior (1892-1968), Jan Pieter Leonard (1902-1974), Catharina Soutendijk (1866-1937) en Catharina Anna (1899-1972). Zittend: dochter Jeannette (1895-1919) en Engelbert senior (1860-1935).

Engelbert ter Kuile werd in 1860 geboren als 8ste kind en 3de zoon van Engelbert ter Kuile en Anne Marie Verburg. Met zijn vrouw Catharina Soutendijk zorgde hij voor een flinke subtak binnen de Hanentak. En zijn oudste zoon heet ook Engelbert.

Engelbert ter Kuile (1892-1968)

De broers Jan Pieter Leonard ter Kuile en Engelbert ter Kuile in Dresden, 1921.

Als oudste zoon uit het gezin van Engelbert ter Kuile en Catharina Soutendijk werd Engelbert directeur bij E. ter Kuile & Zoons. “Een behoorlijk eigenzinnige man”, vertelt zijn neef Coen ter Kuile, zoon van Jan Pieter Leonard. “Mijn vader was vrij slank en relatief lang, maar Engelbert was klein en dik. Maar heel hartelijk. Mijn ouders en tante Wimmie hebben in 1948 een zwaar auto-ongeluk gehad bij Voorburg. Ze zijn toen over kop geslagen en hebben zes weken in het ziekenhuis gelegen. Ik en mijn broer Jan Willem hebben toen bij oom Engelbert en tante Stans in huis gewoond. Tante Stans was in onze ogen vrij streng, maar ook heel hartelijk hoor.” Engelbert ter Kuile is in 1919 één van de oprichters van het Ter Kuile Fonds.

Willem Absalom Silvester ter Kuile (1864-1919).

De jongste zoon van Engelbert ter Kuile en Anna Maria Verburg was Willem Absalom Silvester ter Kuile. Hij trouwde in 1890 met de Rotterdamse Johanna Ida Ebeling, op de foto met haar kleinkind WAS ter Kuile.

De eerste voetbalclub van het Oosten werd op initiatief van Jan Bernard van Heek in het voorjaar van 1885 opgericht. Hij riep een aantal ‘vrinden’ bijeen voor Hotel Amelink aan de Oldenzaalsestraat om hen kennis te laten maken met het Footballspel. W.A.S. ter Kuile (3de van links staand), B.J. ter Kuile (2de van links midden) en N.H. ter Kuile (1e van links zittend) waren leden van die eerste voetbalclub.

Coenraad Helmich Henri ter Kuile 1922-2006

Coenraad Helmich Henri ter Kuile (Coen) werd geboren op 21 december 1922 in Enschede, de tweede zoon van Aleida (Lily) Engelbertha van Heek (1899-1989) en Coenraad Engelbert ter Kuile (1894-1941). Op school was Coen de ‘slimme’, maar hij hoefde niet hard te werken, terwijl zijn broers WAS en Jan urenlang studeerde. Vrienden herinneren zich de ontspannen sfeer en de vele honden op de banken van het huis aan de Marthalaan. Eén verhaal  vertelt dat Coen stukjes boter en  pleviereneieren naar het plafond gooide om te kijken wat het langst zou plakken; een ander verhaal gaat over een wedstrijd wie het hoogste pannenkoeken kon omdraaien, dat resulteerde natuurlijk in een grote puinhoop.

Links: onbekend, rechts WAS ter Kuile.

Toen de Duitsers Nederland in mei 1940 binnenvielen, klommen Coen en WAS op het dak van de Marthalaan, en telden duizenden oorlogsvliegtuigen boven hun hoofd. Op dat moment studeerden Coen en WAS in Amsterdam, waar zij met hun vriend Henk van Gelderen in een studentenhuis van Unica woonden. Na sluiting van de universiteit kreeg Coen kreeg een Ausweiss om te werken op boerderijen in Nederland. Omdat hij had een Ausweiss had, was hij was in staat om veel vrijer te bewegen dan anderen van de familie. Volgens zijn broer WAS begon Coen’s interesse in bodemkunde tijdens het werk op de boerderijen in de oorlog.

Coen bracht de oorlogsjaren door als boerenknecht, waardoor hij onder de radar van de Duitsers bleef. Hij ging eerst naar het noorden naar een boerderij in Moddergat (zoals hij het noemde, “The Mud Hole”) en was daar ongeveer een jaar. Daarna ging hij naar Piershil in het zuiden, werkend voor een boer die actief was in het verzet. Ook Coen was in die tijd een actieve deelnemer aan het verzet. De boer verborg soms soldaten van de geallieerde troepen, die waren neergeschoten vanaf gevechtsvliegtuigen in zijn schuren; er werden wapens verplaatst, voedsel en andere benodigdheden voor het verzet en hij was betrokken bij het doorgeven van informatie. Op een donkere nacht was iedereen op de Marthalaan al naar bed. Zijn moeder was bezig de keuken in het donker op te ruimen toen er op de deur werd geklopt, in de oorlog een angstig moment. De ramen waren verduisterd omdat er was geen licht toegestaan ​​vanwege het risico van bombardementen. Zij was doodsbang, maar besefte al snel dat het Coen was die halverwege de nacht op een fiets was aangekomen met aardappelen voor het gezin.

Coen, WAS en Henk maakten het bombardement op Enschede in februari 1944 mee, toen de Amerikaanse strijdkrachten per ongeluk Enschede en 3 andere Nederlandse steden bombardeerden toen ze terugkeerden van een mislukte missie in Duitsland. Coen vertelde ook hoe hongerig ze allemaal waren tijdens de oorlog. Aan het einde van de oorlog hadden ze zo’n honger dat toen ze voor het eerst boter hadden, ze de boter zo hebben gegeten. In 1944 ging Coen bij het Canadese leger als tolk werken. Hij sloot zich aan bij het 12e regiment van Manitoba Dragoons. Toen de oorlog ten einde was, bleef hij als tolk werken met het Canadese leger terwijl zij na de capitulatie naar Duitsland trokken. Toen ze Duitsland eenmaal binnen waren, stopte het gezin met het horen van nieuws omdat hij geen berichten kon verzenden. Dit was een periode waar hij niet graag over sprak.

Na de oorlog had Coen een sponsor om naar de VS te gaan, waar hij naar de Cornell University ging om Bodemkunde en Landbouw te studeren. Hij beëindigde zijn bachelordiploma in één jaar, bleef daarna doorgaan om zijn master af te ronden en vervolgens zijn doctoraat. Hij werd aangenomen in “The Telluride House”,  een intellectuele gemeenschap, met naar verluidt de beste chef-kok van Cornell. Hij woonde daar en werd beschouwd als een beetje een eenling, een zeldzame deelnemer aan de intellectuele “baloney” (we denken dat dat zijn woorden zijn).

Toen hij in Cornell was, ontmoette hij zijn toekomstige vrouw, Jane Moore Brookfield. Coen belandde in Oklahoma en Texas en werkte voor een korte periode aan olieboringen en geologie. Uiteindelijk werd Coen een Texas Extension Agent in de bodem en woonde hij in Renner, Texas. Hij ontmoette Jane Brookfield opnieuw tijdens een tuinpresentatie in Dallas, Texas, waar ze in het Dallas Museum of Fine Art woonde en werkte. Ze zag zijn foto in de krant toen een vriendin haar vertelde dat een goed uitziende Nederlander over de bodem praatte, en dus kwamen ze elkaar weer tegen. Coen en Jane trouwden op 30 april 1955. Ze woonden in Plano Texas op een kleine boerderij, waar Lisa Zon werd geboren op 7 mei 1956.

Coen werd ingehuurd door de United Fruit Company in 1957 en verhuisde naar La Lima, Honduras. Hij werkte voor de United Fruit Company als bodemwetenschapper. Maya Raissa werd geboren in San Pedro Sula op 30 mei 1959. In 1960 werd Coen ingehuurd door de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties om als bodemwetenschapper te werken in Costa Rica. Toen ze voor de Verenigde Naties werkten, zochten Coen en Jane naar een thuisbasis.  Ze vonden een primitief huisje in de buurt van Conifer, Colorado, vlak bij Jane’s zus, Bobbie en de ouders van Jane. In deze hut leerden de ter Kuile-meisjes alles over de jacht op paddenstoelen naar Chantarelle en Boletus Edulis (Cepe of King boletus). Coen en zijn gezin woonden in Escazú, Costa Rica, en verhuisden daarna naar Santa Rosa aan de rand van de hoofdstad San José. Nitschka werd geboren op 9 januari 1963 in Costa Rica.

Coen werkte in het kunstmestprogramma voor FAO van 1960 tot 1978, tijdens de gouden jaren van de “Groene Revolutie”. Het gezin verhuisde in 1964 van Costa Rica en woonde tot 1968 in een oud koloniaal huis in Antigua, Guatemala. Coen verhuisde vervolgens als Regional Director voor Midden-Amerika met het gezin voor 5 jaar naar Santa Tecla, El Salvador. Terwijl ze in El Salvador woonden, kochten Jane en Coen een kleine boerderij in de hooglanden van Guatemala boven het meer van Atitlán, met een prachtig uitzicht op het meer en de omliggende 3 vulkanen. Coen genoot vooral van het veldwerk dat hij deed in Guatemala voor FAO. Hij was betrokken bij de oprichting van de coöperaties voor boeren in Guatemala, en het meest dierbaar in zijn hart was de Cooperativa de San Andres Semetabaj. De boerderij ligt op loopafstand van dit dorp. In de loop van de jaren en vele reizen naar “Terkuiletenango”, bouwden ze een huis van adobe en lokale rots; ze legden terassen aan om erosie te voorkomen, ze experimenteerden met fruitbomen en avocadovariëteiten en ze hielden een deel van het oude bos van Pinus caribea in stand, een toevluchtsoord voor vogels en dieren in het wild.

Het gezin verhuisde in 1973 naar Nairobi, Kenia. Zij woonden in de buitenwijken van Nairobi op koffieboerderijen in het Kiambu-gebied. Terwijl hij in Kenia was, werd Coen verliefd op Martha Davidson die op de VN-kantoren van UNDP werkte. Hij is kort daarna gescheiden van Jane Brookfield en op 10 september 1977 in Toronto, Canada getrouwd met Martha Davidson. Ze bleven in Kenia wonen, samen met Nitschka, tot het jaar daarop toen hun eerste dochter Aleida Alexandra op 2 oktober 1978 in Toronto werd geboren. in 1978 verhuisden Coen en Martha met baby Alex en Nitschka naar Quito, Ecuador waar Coen voor de FAO werkte. Nitschka studeerde aan de Cotopaxi Academy op de middelbare school, waarna ze naar de universiteit in Colorado ging. In Ecuador, een tweede dochter, werd Sonia Ann geboren op 7 augustus 1980. In 1981 werd Coen Farming Systems Director bij het International Institute for Tropical Agriculture (IITA) in Nigeria. Het gezin verhuisde, en op 20 oktober 1982 verwelkomde Paula Kari, nog een dochter, Coen’s 6e kind.

Coen ging met pensioen in 1984 en het gezin verhuisde terug naar Canada, waardoor Martha haar Masters of Economics kon afronden. Het gezin woonde op een 100 hectare grote boerderij buiten Ottawa, genaamd “Stekelvarkenveld” in de buurt van het dorp Ashton. Coen bracht tijd door met zijn kippen en ganzen, het verbouwen van groenten en hij zette zijn advieswerkzaamheden voort bij de adviesgroep voor internationaal landbouwonderzoek. In 1993 bracht de carrière van Martha het gezin terug naar Guatemala. Ze keerden terug naar Canada in 1996, waar Coen een druk huis vol honden en tieners had. In de jaren tussen 2000 en 2002 nam de gezondheid van Coen af. In november 2002 kreeg hij een ernstige beroerte toen hij in Enschede was voor een familiebezoek, waardoor hij een maand voor zijn 80e verjaardag gedeeltelijk verlamd was en afasie had. De jaren tussen zijn beroerte en de daaropvolgende dood op 27 september 2006 waren zwaar voor Coen, en toch bleef hij een uitzonderlijk vermogen hebben om familieleden geliefd te laten voelen, om sterke relaties op te bouwen met verzorgers en om te genieten van het moment.

Coenraad Helmich Henri ter Kuile 1922-2006

Coenraad Helmich Henri ter Kuile (Coen) was born on December 21st, 1922 at Enschede, in the Netherlands, as the second son of Aleida (Lily) Engelbertha van Heek (1899-1989) and Coenraad Engelbert ter Kuile (1894-1941). At school Coen was ‘clever’, he did not have to work hard, while his two brothers WAS and Jan studied for hours. Friends recollect the relaxed atmosphere and the many dogs lying on the couches in their home at the Marthalaan in Enschede. One story tells how Coen threw bits of butter and plover egg at the ceiling to check which one would stick the longest. Another recounts how the boys would battle which one of them could throw their pancake highest, while turning it. Naturally this resulted in one large mess.

When the Germans attacked the Netherlands in May 1940, Coen and WAS climbed on the roof of their home at the Marthalaan and counted thousands of military planes overhead. At the time both Coen and WAS studied at the University of Amsterdam, where they lived with long time friend Henk van Gelderen in a fraternity home ‘Unica’. After the University closed Coen received an ‘’Ausweiss” (permit) to work on farms in the Netherlands. Because of this ‘Ausweiss’ Coen was much freeer to move around the country, than other members of his family. According to his brother WAS, Coen’s interest in soil sciences started during this warm time period, working on farms.

During much of the war, Coen worked as a farm hand and thus remained below the German radar. He started on a farm in the North of Friesland, in a place called Moddergat (he called it, “The Mud Hole”). He remained there for about a year. This was followed by a period in Piershil in the Southern Netherlands, where he worked for a farmer who was active involved in the resistance. Coen himself also contributed to the resistance during this time. This farmer hid Allied airmen, who’s bombers had been shot down. Coen and his boss transported weapons, food and items to support the resistenace. Coen also forwarded messages. One dark night when all members of his family were asleep. His mother was still cleaning the kitchen in utter darkness. There was a knock on the door. In war time this was especially scary, as windows were all boarded up, to avoid the risk of house lights attracting a next bombardment. Coen’s mother was very scared, but quickly realised it was Coen who arrived in the middle of night carrying a sack of patatoes.

Coen, WAS and their brother Henk survived the major bombardment of Enschede in February 1944, when the US Air Force bombarded Enschede and three other Dutch cities by accident on their return from a failed misssion over Germany. Coen often recounted the hunger they felt during the war. At the end of the war, they were so hungry, that they ate raw butter when they received some for the first time. In 1944 Coen joined the Canadian army as an interpreter. He became a member of the 12th Manitoba Dragoons regiment. Even after the capitulation of the Germans, Coen remained working as an interpreter with the Canadians, even while the Canadians entered Germany. While he was in Germany, his parents stopped hearing news from him, as he was unable to communicate. Later on, Coen never liked talking about this period in his life.

After the was Coen was lucky enough to find a sponsor to finance his studies at Cornell University. He studied Earth Sciences and Agriculture. He completed his Bachelors in one year and remained to do a Masters. This was followed by a Doctorate. He was accepted in “The Telluride House”, an intellectual fraternity with, as the story goes, the best cook of all Cornell. While he lived there, he was regarded as a bit of a loner, as he seldom particpated in the “baloney” (probably his term for debate).

While at Cornell, he met his future wife, Jane Moore Brookfield. Coen ended up in Oklahoma and Texas, while working short stints for local oil exploration. Coen became a Texas Extension Agent and lived in Renner, Texas. Coen met Jane Brookfield again while visiting a garden show in Dallas, Texas. Jane lived in Dallas and worked the Dallas Museum of Fine Art. Jane saw his picture in a local newspaper after a friend had told her a good looking Dutchman had talked about earth sciences. This is how they met again. Coen married Jane on April 30th, 1955. They lived on a small farm in Plano Texas, the place where Lisa Zon was born on May 7th, 1956.

In 1957 Coen was hired by the United Fruit Company and they moved to La Lima in Honduras. He worked for United Fruit Company as an earth scientist. Their second child Maya Raissa was born in San Pedro Sula on May 30th, 1959. The following year Coen was hired by the FAO (Food & Agriculture Organization) of the United Nations, and posted to Costa Rica. While working for the United Nations Coen and Jane started to look for a permanent home base. They found a simple home in the neighbourhood of Conifer, Colorado, close to Jane’s sister, Bobbie and Jane’s parents. The two  ter Kuile-girls learned everything there is to know about mushrooms such as Chantarelle and Boletus Edulis (Cepe of King boletus). Coen and his family lived in Escazú, Costa Rica, and later moved to Santa Rosa near the capital of San José. Daughter Nitschka was born on January 9th, 1963 in Costa Rica.

From 1960 to 1978 Coen worked for the FAO’s fertilizer program, these were the golden years of the “Green Revolution”. In 1964 the family moved again, this time from Costa Rica to Antigua, Guatemala where  they lived in an old colonial style house until 1968. Next Coen became the FAO’s Regional Director for Central America, moving his family for the next 5 years to Santa Tecla, El Salvador. While in El Salvador, Jane and Coen bought a little farm in the Guatemala highlands, above Lake Atitlán. It had a stunning view over the lake and of three volcanoes. Coen especially enjoyed his field work for FAO in Guatemala. Hij supported the establishment of cooperatives for local farmers, the most pressious one being the Cooperativa de San Andres Semetabaj. This farm lies walking distance from the village. Over the years and after many trips to “Terkuiletenango”, they built a home of adobe and local rock; they built terraces to avoid erosion, and they experiemented with fruit trees and different varieties of avocado.  While they kept parts of the original forest of Pinus caribea, this as a save haven for birds and animals.

In 1973 the family moved to Nairobi, Kenya. They lived on coffee plantations near the suburbs of Nairobi in the Kiambu-district. While working in Kenya, Coen fell in love with Martha Davidson who worked in the UN Development Programme offices (UNDP). Shortly after he divorced Jane Brookfield and married Martha on September 10th, 1977 in Toronto, Canada. They remained in Kenya with Nitschka, until their first daughter Aleida Alexandra was born on October 2nd, 1978 in Toronto. Later in 1978 Coen and Martha, accompanied by new born Alex and Nitschka, moved for the FAO to Quito in Ecuador. Nitschka went to school in the Cotopaxi Academy, which was followed by the University of Colorado. While in Ecuador, their second daughter Sonia Ann was born on August 7th, 1980. The following year, in 1981, Coen was promoted to Farming Systems Director by the International Institute for Tropical Agriculture (IITA) in Nigeria. The family moved again and on October 20th, 1982 Coen welcomed his 6th child Paula Kari, another daughter.

Coen retired in 1984 and the family moved to Canada. Here Martha gained her Masters of Economics degree. The family lived on a 100 hectare farm, named “Stekelvarkenveld” outside Ottawa, close to the village of Ashton. Coen reared chickens and geese, grew vegetables and continued to do consultancy work for a group undertaking international agricultural research. In 1993 Martha’s career brought the family to Guatemala, they returned to Canada in 1996. At this stage Coen was kept busy with a house full of dogs and teenagers. Between 2000 and 2002 Coen’s health deteriorated. In November 2002, while visiting his family in Enschede, he suffered a stroke. This left him partly paralyzed, just short of his 80th birthday. The following years, until his death on September 27th, 2006, were difficult for Coen.  Though he never lost the ability to love his family, thank his carers and enjoy those special moments in life.