Wooldriktak

Zowel de takken Nico, Wooldrik als Welna ontstonden uit het huwelijk van Hendrik ter Kuile (1779-1853) en Gijsberta Hoedemaker (1773-1807). Hendrik was de op één na jongste zoon van Engelbert ter Kuile en Catharina Mouritz. Verder was Hendrik ‘fabrykant’ en bezat een ververij, een kalanderij (waar stoffen glad of glanzend werden gemaakt) en een drogerij. In de Franse tijd was hij al adjunct-maire in Enschede. Ook was hij Statenlid en van 1829 tot 1850 burgemeester van Enschede.

Het gezin van Hendrik ter Kuile en Gijsberta Hoedemaker


De vijf zoons van Hendrik ter Kuile senior en Gijsberta Hoedemaker.
Engelbert werd de stamvader van Wooldrik, Jan staat aan het begin van de Welnatak. Nicolaas Hermanus, de zoon van Hendrik ter Kuile (1801-1880), is de stamvader van de Nicotak.

Hendrik ter Kuile en Gijsberta Hoedemaker kregen vijf zonen. Oudste zoon Hendrik (1801-1880) volgde zijn vader niet op in de textiel en politiek. Op 24-jarige leeftijd vertrok hij naar Leiden voor een studie theologie. In 1830 werd Hendrik proponent (beroepbaar predikant) en vanaf 1832 preekte hij in Oldenzaal. Tussen 1840 en 1869 was hij dominee in zijn thuisstad Enschede. Hij overleed in 1880 in Deventer.

Dominee Hendrik ter Kuile, mogelijk postuum schilderij van of naar Lambertus Bruna. Collectie Oudheidkamer Twente, Enschede. Foto portret van RKD.

In februari 1824 trouwde Hendrik met de Gelderse domineesdochter Eva Hasselo. Datzelfde najaar werd hun dochtertje Gijsberta geboren. Eva overleed echter al op 9 januari 1825, op 24-jarige leeftijd. In haar overlijdensadvertentie schreef Hendrik: ‘Onze ouders en ik beweenen in haar eene deugdzame Dochter en Gade, die het geluk onzes levens uitmaakte’. Tot overmaat van ramp overleed ook de kleine Gijsberta precies een maand na haar moeder, op 9 februari 1825. Tien jaar later hertrouwde Hendrik met Cornelia Lamberts (1814-1870). Met haar kreeg hij nog eens negen kinderen. Hun oudste zoon Nicolaas Hermanus (1836-1915) werd de stamvader van de Nicotak.

Nicolaus Gijsbertus, de middelste uit het gezin van Hendrik ter Kuile en Gijsberta Hoedemaker, stapte wel in het textielvak en werd fabrikant. In 1830 trouwde hij met Maria Blijdenstein (1807-1887). Zijn jongere broer Jan, de stamvader van de Welnatak, vertrok in 1823 naar Amsterdam om daar wijnkoper te worden. De jongste uit het gezin, Herman ter Kuile Hoedemaker, volgde zijn oudste broer naar Leiden. Hij studeerde er filosofie en medicijnen, maar overleed al op jonge leeftijd.

Broers onder elkaar

De broers Ter Kuile onderhielden hun familieband door elkaar regelmatig te schrijven. Ook schreven ze naar het thuisfront. Hendrik junior, toen student theologie, schreef op 12 juni 1824 vanuit Leiden een brief aan zijn broer Jan in Amsterdam. Jan had zich daar in 1823 gevestigd om het wijnkopersvak in de vingers te krijgen. In de brief vertelt Hendrik over een bezoek aan Enschede op zondag 18 juni 1824. “Den gedenkdag van Waterloo”, vermeldt Hendrik daarbij tussen haakjes. Om op tijd te zijn, zou Hendrik vrijdagnacht al in Utrecht moeten aankomen. Na een overnachting daar zou hij zaterdag per diligence naar Deventer reizen, om op zondag in Enschede aan te komen. Ook Engelbert ging mee naar Enschede. Jan had waarschijnlijk andere plannen, die vermoedelijk iets met wijn hadden te maken. Overigens kon Engelbert ook zeer genieten van enige alcoholica. Hendrik vermeldt nog: “Engelbert is vandaag naar Six om de pot van een gezelschap te verteren, het zal wel een zatte boel geven.”

Jongste broer Herman schreef op 29 september 1824 een brief naar broer Jan in Amsterdam. Herman nodigt hem uit om ‘de nu komenden Zondag alhier de festiviteiten te  komen aanschouwen.’ De zondag waar Herman het over heeft, is 3 oktober 1824. Een bijzondere dag voor Leiden, want dat jaar vierden ze het 250ste jubileum van het Leidens Ontzet en de oprichting van de Leidse universiteit. Herman schrijft dat de Leidenaars al een week bezig waren met de ‘illuminatie’, de feestelijke verlichting van de stad. Ook prijst hij de studentenoptocht aan, die ’s morgens zou plaatsvinden. En, schrijft Herman geruststellend, ‘van de zoo lang gevreesde plagen heb ik tot nu toe nog niets ondervonden. Overal waar dit geschiedt word ik over het hoofd gezien.’ Kennelijk waarde er in deze tijd een dodelijke epidemie rond…

Een maand later, op 30 oktober 1824, schreef Herman nog een brief aan broer Jan. Vanaf 28 oktober mocht Herman zich officieel student noemen. Op die dag werd hij, zoals hij het noemt,  ‘gepromoveerd’. Tegenwoordig zouden we het een ontgroening noemen, maar het ging er toch heel anders aan toe. Om zes uur ’s morgens moest Herman zich melden bij de senaatsrector, waar hij de opdracht kreeg om een opstel te schrijven over een door de senaat bedacht onderwerp. Om half tien moest hij zijn betoog – bij wijze van examen – voorlezen voor de senaat. Het ging er ‘niet zeer lief en vriendelijk’ aan toe. De rector meldde dat de senaat al veel ‘blijken van stomheid’ had gehoord, maar dat die van Herman daar bij lange na niet aan kon tippen. De aspirant-leden kregen daarna te horen dat ze ‘niet om verdienste, maar uit pure genade in het studentencorps’ werden aangenomen. Na deze ‘vernedering’ kregen de aspiranten hun bul en volgden de felicitaties. Tragisch genoeg overleed Herman in januari 1826 aan tuberculose, misschien wel een van de plagen waar hij zijn broer Jan in september 1824 over had bericht.

Wooldriks stamvader: Engelbert ter Kuile (1802-1835)

In de briefwisseling tussen Hendrik, Jan en Herman komt af en toe ook broer Engelbert voor. Herman schreef in zijn brief aan Jan, naast het Leidens Ontzet, ook over de ‘Nimrodische daden van Engelbert. […] Het was waarlijk schoon, des avonds de 5 hazen en 6 patrijzen uit de wagen te zien vallen.’ Rond Kerstmis 1825 schreef Hendrik vanuit Enschede naar Jan: ‘Onze Engelbert heeft hier nog een haas en een houtsnip geschoten.’ Kennelijk was Engelbert een uitstekende jager, maar wie was hij verder?

Na de Latijnse school in Enschede en het Atheneum in Deventer begon Engelbert in september 1822 aan zijn studie rechten aan de Leidse universiteit. In 1828 werd hij advocaat in Almelo. Een jaar later trouwde Engelbert met de Almelose Catharina Judith Coster. Het huwelijk duurde slechts zes jaar, want in 1835 overleed Engelbert op 32-jarige leeftijd. Zijn weduwe schreef het overlijdensbericht. ‘Heden overleed alhier, ten Huize van zijnen Vader, mijn veelgeliefde Echtenoot, de Heer ENGELBERT ter KUILE, Advokaat en Procureur te Almelo, in den ouderdom van ruim 32 jaren, mij nalatende drie jonge Kinderen. De christelijke Godsdienst, waarvan de ontslapene een warm vereerder was, zij mij en onze Betrekkingen tot troost bij dit bitter verlies.’

Kinderen en schoonkinderen van stamvader Engelbert ter Kuile en Catharina Coster.
Catharina Judith Coster, echtgenote van Engelbert ter Kuile en de stammoeder van de Wooldriktak. Foto uit Advertentie Boek der Familie Ter Kuile, aangelegd door Mr. G.J. ter Kuile te Almelo, sinds het jaar 1899.

Hendrik ter Kuile (1830-1893)

Net als zijn vader studeerde oudste zoon Hendrik ter Kuile rechten in Leiden, na eerst de Latijnse school in Almelo te hebben bezocht. In 1848 begon hij met zijn studie. Vanaf 1852 was Hendrik advocaat in Almelo, en in 1860 werd hij kantonrechter in Enschede. Zo oordeelde hij bijvoorbeeld in een zaak die de joodse gemeente in Enschede had aangespannen tegen vijf gemeenteleden, die weigerden hun kerkelijke aanslag te betalen. ‘De rechter verklaarde zich echter competent’, zo meldt het Nieuw Israëlietisch weekblad, ‘wat hunne vermeende verontschuldigingen betreft en veroordeelde bij een gemotiveerd arrest alle gedaagden tot betaling der verschuldigde gelden.’ In 1875 werd Ter Kuile gewraakt, in een andere kerkelijke rechtszaak. Ter Kuile weigerde zich daar bij neer te leggen, waardoor de rechtbank in Almelo de wraking verder moest onderzoeken. Deze vasthoudendheid zou heel goed een familietrekje kunnen zijn, want ook Hendriks zoon Gijsbertus – verderop in dit hoofdstuk – werd mede hierom geprezen.

Een bijzondere gebeurtenis vond plaats in 1879. Begin januari van dat jaar was koning Willem III (1817-1890) getrouwd met de toen 20-jarige Emma van Waldeck-Pyrmont. Via de spoorlijn Almelo-Salzbergen arriveerde ze in Nederland. Op station Oldenzaal werd ze verwelkomd door de commissaris van de koning in Overijssel. Daarna mocht Hendrik ter Kuile een toespraak voor Emma houden, als vertegenwoordiger van de rechterlijke macht. In 1853 trouwde Hendrik in Enschede met Hendrika Cromhoff (1834-1921). Zij was een dochter van de Enschedese fabrikeur Frederik Gerhard Cromhoff (1799-1887). Hendrika’s moeder was Catharina Elderink (1795-1878), de oudste dochter van Johanna ter Kuile (1771-1802) en Joost Mauritz Elderink (1759-1842). Johanna was weer de dochter van Engelbert ter Kuile en Catharina Mouritz, dus Hendrika was hun achterkleinkind – net als haar echtgenoot Hendrik.

Koning Willem III en koningin Emma der Nederlanden 1877-1890
Stamboom Hendrik ter Kuile (1830-1893) en Henrika Cromhoff (1834-1921)

Hendrika Cromhoff overleed in 1921 op het Wooldrik. De karakters van het echtpaar liepen uiteen. Hendrika was, zo schreef haar zoon Gijsbertus ter Kuile in 1943, ‘druk, heisterachtig, altijd ietwat herrie-achtig bezig, had in ’t algemeen niet zo’n diepe natuur’. Hendrik was daarentegen ‘niet emotioneel, ingetogen religieus, mediterend en bezag rustig de dingen’. Niettemin was het een huwelijk met ‘harmonie en eensgezindheid’.
Hendrik en Hendrika kregen tussen 1854 en 1875 maar liefst elf kinderen. Vier van hen waren levenloos bij de geboorte, of leefden slechts enkele dagen of weken. Het gezin werd dus getroffen door flink wat ongeluk. In 1862 kwam daar nog de stadsbrand van Enschede bij. Het huis van het gezin in de Langestraat, naast de Groote Sociëteit, ging daarbij in vlammen op. Hendrik wist alleen nog een pendule van zijn grootvader Ter Kuile te redden, die in de consternatie van de brand in een koets van Jan ter Kuile – de stamvader van Welna – terecht kwam. Pas een jaar later ontdekte Hendrik waar de pendule was gebleven: de klok prijkte op het Welna! Na de stadsbrand woonde het gezin tijdelijk op het Wooldrik, terwijl meteen werd begonnen met een nieuw huis aan de Langestraat.

Afbeelding afkomstig van Cultureel Erfgoed Enschede.

Engelbert Hendrik Karel Julius ter Kuile (1860-1943)

De eerste zoon uit het gezin Hendrik ter Kuile en Hendrika Cromhoff, Frederik Gerhard (1856-1865), overleed op 8-jarige leeftijd na een ‘kort maar hevig’ ziekbed. Ook zijn jongere broertje en naamgenoot haalde zijn eerste verjaardag niet. Daarmee was Engelbert Hendrik Karel Julius (1860-1943) de oudste zoon uit het gezin. Zijn kleindochter Tineke Wolters-Scheffer heeft goede herinneringen aan Engelbert. “Ik had een geweldige grootvader”, vertelt Tineke. In zijn vrije tijd was Engelbert fervent vogelaar. Als klein meisje ging Tineke vaak met hem mee om de vogelkastjes op het Smalenbroek te controleren. Onder de kastjes hingen ze dan een briefje met de vogelsoort, het aantal eitjes en de datum. Aan haar grootmoeder (Christina Alida Blijdenstein, 1861-1936]) heeft Tineke niet zoveel herinneringen meer. Vooral de lekkere jus die ze bij het eten serveerde is Tineke bijgebleven, maar dat werd natuurlijk door het personeel gemaakt!

Maurits Karel Johan Justus ter Kuile (1862-1931)

Tineke herinnert zich zelfs Engelberts jongere broer Maurits (1862-1931), maar alleen van het traditionele nieuwjaarswensen. Kinderen ging dan langs de deuren om de mensen een gelukkig nieuwjaar te wensen. In die tijd kreeg je dan een dubbeltje. “Oom Mau verwachtte je dan om 10 uur ’s morgens in zijn herenkamer. Als je je dubbeltje in ontvangst had genomen, werd je geacht meteen weer te vertrekken. Zij gingen dan koffie drinken, neem ik aan”, vertelt Tineke. Van haar andere oudooms- en tantes kan Tineke zich niets herinneren. “In die tijd had je als kind ook geen contact met die mensen. Je bleef vooral uit de buurt.”

Gijsbertus Johannes ter Kuile (1871-1954)

Gijsbertus Johannes ter Kuile, de op één na jongste zoon uit het gezin van Hendrik ter Kuile, heeft van al zijn broers en zussen waarschijnlijk de meeste sporen nagelaten. Van huis uit was Ter Kuile advocaat, maar hij is vooral bekend vanwege zijn geschiedkundige werk. Samen met onder meer J.J. van Deinse (1867-1947) ging G.J. ter Kuile regelmatig de hort op om bij boeren verhalen over vroeger op te tekenen. Ook dolven ze samen archeologische vondsten op, zoals urnen en stenen gereedschappen. In 1906 richtte Ter Kuile samen met Van Deinse, C.J. Snuif, H.B. Blijdenstein en W. Stork de Oudheidkamer Twente op. In 1919 was G.J. ter Kuile één van oprichters van het Ter Kuile Fonds.

De vasthoudendheid van vader Hendrik is terug te zien in het in memoriam van G.J. ter Kuile jr, waarin vasthoudendheid als één van G.J. ter Kuiles belangrijkste eigenschappen wordt genoemd. Daarnaast: gereserveerdheid, degelijkheid en trouw. Eén van zijn gevleugelde uitspraken was: ‘Een Ter Kuile laat niet op zich wachten!’ En: ‘Een goed bezoek is een kort bezoek’. Jet Strick van Linschoten-ter Kuile, G.J.’s kleindochter, herinnert zich haar grootvader als een steile man. “Hij had een studeerkamer waar je aan moest kloppen als je iets nodig had. Je moest dan wachten tot er ja werd gezegd, waarna je naar binnen mocht. Je plakte bijvoorbeeld wel eens wat. Mijn opa had van die Glutonpotjes met lijm. Met zijn zakmes deed hij wat lijm op een papiertje en daar had je het mee te doen”, vertelt Jet. “Bij hem in de eetkamer stond een lange tafel. Als kleinkind zat je precies tegenover je grootvader. Als hij zag dat je moe was rechtte hij zijn rug en dan schoot je rechtop! Hij had ook bepaalde rituelen. Bij het ontbijt ging hij achter zijn stoel staan, en zei dan al zijn afwezige zonen goedemorgen.” Spelletjes spelen deed je eigenlijk alleen met grootmoeder, Geertruida Colenbrander. Jet: “Zij was heel vrolijk, maar zat keurig in het keurslijf. Toen mijn grootvader overleed is ze vanuit het huis aan de Sluiskade naar huis Groeneveld verhuisd, dat van tante Jet (Hendrika ter Kuile) was. Maar dan maakte ze ook een ronde langs de schoondochters. Ze was dan een paar dagen bij oom Engelbert en oom Ru, en dan kwam ze bij ons in Bussum, waar ze zes weken bleef. Nou, dat was een feest! Ik vond dat heel knap. Ze was in de 70 en als ik thuiskwam met verhalen van school kon ze zich tranen lachen. Mijn grootmoeder was ook hulp in huis gewend, maar dat hadden wij niet. Maar ze stofte bij ons, ook de plintjes. Bij het afwassen ruimde ze op. Op een keer kwam ze niet terug, dus ik ging eens kijken waar ze bleef. Mijn vader had een gezellige grammofoonplaat op staan, waar ze toen stiekem een beetje op stond te dansen!”

In 1937 had G.J. ter Kuile de Mönnikenbraak gekocht, een stuk hei dat bij huis Herinckhave bij Tubbergen hoorde. “Hij had daar een soort houten afdakje waaronder ze dan thee dronken”, vertelt Jet. “In 1938 heeft hij daar een huisje laten bouwen, van hout uit Noorwegen. Er waren stapelbedden en buiten was een pomp, waar je je kon wassen. Iets verderop stond nog een klein huisje, daar was het pleetje.” Op een gegeven moment bedacht G.J. wat hij met de Mönnikenbraak moest doen. Alleen zijn jongste zoon had belangstelling. Om narigheid te voorkomen heeft hij het toen verkocht aan de Karthuizers, die er een klooster wilden bouwen. “Zo ver is het nooit gekomen, want de jaarlijks terugkerende motorraces waren een te grote bron van lawaai. Maar toen mijn vader (Johan Everwijn ter Kuile) met pensioen ging, hebben mijn ouders dat huisje terug kunnen huren”, vertelt Jet.

Het Wooldrik


Ansichtkaart van het Wooldrik. Uitgever: SOC. Collectie: Wessel Dijkstra, Groningen

De tak is vernoemd naar het Wooldrik, waarvan de geschiedenis teruggaat tot in de middeleeuwen, toen het nog in bezit was van de graven van Bentheim. Via verkoop en vererving belandde het landgoed bij de familie Cromhoff. Eerst bij fabrikeur Gerrit Cromhoff, daarna kreeg zijn zoon Frederik Gerhard het Wooldrik. In 1887 erfde zijn dochter Hendrika Cromhoff het erf, waardoor het bij de familie Ter Kuile terechtkwam. Twee jaar daarvoor, in 1885, had haar echtgenoot Hendrik ter Kuile al een buitenhuis op het landgoed laten bouwen. De eerste steen werd gelegd door Hendriks zoons G.J. en Gerhard ter Kuile. Voor de aanleg van het park tekende de tuinarchitect Dirk Wattez, die al vaker voor de familie Ter Kuile en andere textielfamilies in Twente had gewerkt. Hendrik bracht veel van zijn vrije tijd door op het Wooldrik. Als astmapatiënt had hij veel baat bij de groene parkaanleg en de frisse lucht.

Tot haar dood in 1921 woonde Hendrika Cromhoff op het Wooldrik. Na haar overlijden kocht haar oudste zoon Engelbert het Wooldrik van zijn broers en zussen. Engelbert verhuurde het Wooldrik vanaf najaar 1921 aan zijn dochter Chrisje en schoonzoon John Scheffer, directeur van de Incassobank. Zij verruilden het vochtige Smalenbroek voor het Wooldrik, hoewel ook dat huis nadelen had. In de winter was het moeilijk warm te krijgen. Met zeven kachels en tochtdeuren werd de kou te lijf gegaan. En net als het Smalenbroek was het Wooldrik niet al te droog door lekkages. Aan de andere kant maakte de omgeving met bomen, bloemperken en pluimvee veel goed.

In 1943 werd het Wooldrik gevorderd door de Duitsers, die er een vreselijke bende van hebben gemaakt. Direct na de oorlog zaten er ook Engelsen en Canadezen. Pas rond 1947 was het Wooldrik weer bewoonbaar, nadat de familie Scheffer het helemaal liet restaureren. In 1950 kocht G.J. van Heek junior de villa, het park, de vijver, het koetshuis en de tuinmanswoning. Hij schonk het daarna aan de gemeente Enschede, op voorwaarde dat de percelen werden gebruikt voor de bouw van middenstandswoningen. “Ik vond het vreselijk dat het Wooldrik werd afgebroken”, vertelt Tineke Wolters-Scheffer’. “Het was een geweldig huis met een grote serre waar we buiten konden zitten met een prachtig uitzicht. Je had slaapvertrekken en bediendenvertrekken. En daar boven een gigazolder waar we allemaal gingen spelen, verstoppertje hè. Ik heb daar ontzettend goede herinneringen aan.”

Het Smalenbroek

In 1894 wist mr. Engelbert H.K.J. ter Kuile het hoogste bod (26.950 gulden) uit te brengen op het toen geveilde Smalenbroek. Het complex van aanvankelijk 3 boerderijen werd, nadat Engelbert het kocht, regelmatig aangedaan op excursies van de Overijsselse Landbouwmaatschappij en Nederlandse Heidemaatschappij, waarvan E.H.K.J. ter Kuile voorzitter was. In oude edities van Tubantia zijn prachtige beschrijvingen van deze excursies en de bijbehorende programma’s te vinden. Zoals te lezen in Tubantia van 12 juni 1906, lag het landgoed er na de veiling niet al te best bij. De ontwatering van het 90 hectare grote landgoed was in slechte staat. Hierdoor ‘kwijnden en verwilderden’ de dennen- en eikenbossen. Het grasland leek meer op een moeras. De wegen waren ook belabberd, en waren vooral in de winter onbegaanbaar. Maar na de aankoop werd het landgoed flink aangepakt. De waterhuishouding werd verbeterd en de wegen werden opgeknapt. De weilanden kregen een nieuwe grasmat, de bossen werden uitgedund en ontwaterd. In 1901 werd de boerderij voorzien van een vijver, waarin edelkarpers en goudwinden mochten zwemmen.

Tijdens de excursies naar het Smalenbroek konden ook ‘prachtige stieren’ worden bewonder, waaronder de twee jaar oude, Friese stier Roel. Tijdens de excursies toonde Engelbert zich een uitstekend gastheer. Hij trakteerde zijn bezoekers – die per rijtuig op het Smalenbroek arriveerden – steevast op een fris biertje van de Enschedese brouwer Vrijkorte. Ook op initiatief van de VVV werd het Smalenbroek bezocht. In juni 1931 liet een groep mensen zich door tuinbaas Bannink op het erf rondleiden. Doel van de excursie was het grote aantal nestkastjes, dat Engelbert op veel plaatsen had opgehangen. Drie uur lang genoten de bezoekers van boompiepertjes, tjiftjafs, lijsters, vinken, mezen en nachtegalen.

Tineke Wolters-Scheffer heeft een deel van de oorlogsjaren op het Smalenbroek gewoond. Na de vordering van het Wooldrik in 1943 waar ze met haar ouders en zussen woonde, vond het gezin onderdak op het Smalenbroek. Tineke heeft, toen 14 jaar oud, haar bokkenwagen ingespannen, het konijnenhok erop geladen en is met wat kippen en de hond naar het Smalenbroek gelopen. Een wandeling van 8 kilometer, af en toe onderbroken door een vermoeide geit die op gezette tijden moest herkauwen. Aangekomen op het Smalenbroek bleek dat daar ook zo’n 80 Duitse soldaten werden ingekwartierd, over het algemeen jongens van een jaar of 16 die net uit het Ardennenoffensief kwamen. Als oefening of straf moesten ze dan wel eens gehurkt om de vijver ‘lopen’. Tinekes moeder deed dan de gordijnen maar dicht.

Engelbert ter Kuile en Christina Alida Blijdenstein

Mei 1898. Het gezin van Engelbert ter Kuile en Christina Alida Blijdenstein met – tussen zijn ouders in – Henk (1896-1979), Jet (1887-1917) in ruitjesjurk, Abs (1889-1917) en zittend op de voorgrond Chrisje (1892-1980). Chrisje werd op oudere leeftijd Tini genoemd. Liggend op de voorgrond: de Engelse setter Bello. Dochter Martha – naar wie de Marthalaan is vernoemd – was nog niet geboren.

In 1886 trouwde Engelbert met Christina Alida Blijdenstein. Het echtpaar woonde op het Ravenhorst, dat Engelbert rond 1908 vlakbij huize Wooldrik had laten bouwen. Ze kregen drie zoons en twee dochters. De oudste dochter Henriëtte (Jet) trouwde in 1914 te Enschede met Henri van Sluys. Sinds 1908 was hij als controleur en inspecteur werkzaam voor de Pandhuisdienst op Java. In 1913-1914 had Van Sluys een jaar verlof in Europa, maar het was hem, zoals dat toen werd genoemd, ‘vergund’ om terug te keren naar de koloniën. In Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië van 17 juni 1914 stond Van Sluys’ benoeming tot ‘inspecteur der 1ste klasse’ aangekondigd. Daarbij vermeldde de krant ook dat hij op dat moment nog werd terugverwacht van ‘buitenlandsch verlof’. Getrouwd en wel keerde hij terug naar Nederlands-Indië. Met Jet kreeg hij twee kinderen, Margaretha en Engelbert, maar op eerste kerstdag 1917 overleed Jet in Salatiga, zo’n 50 kilometer ten zuiden van Semarang. Haar jongere broer Abs (Albert Jan ter Kuile) was in augustus van datzelfde jaar al overleden aan leukemie. In dezelfde periode hadden Chrisje (Christina Alida) en haar man John Scheffer ook plannen om naar Nederlands-Indië te vertrekken. Johan liep op dat moment stage bij Stork in Hengelo. Vader Engelbert stak daar – na zijn twee oudste kinderen al verloren te hebben – een stokje voor. Hij kocht het Wooldrik uit de boedel van zijn moeder Hendrika Cromhoff, en liet Chrisje en haar man Johan er wonen. Na Chrisje kregen Engelbert ter Kuile en Christina Blijdenstein nog een zoon Henk (Hendrik Engelbert Jan) en een dochter Martha (Margaretha Hermina). Naar deze Martha werd de Marthalaan vernoemd. De vijf kinderen van Engelbert ter Kuile en Christina Blijdenstein zorgden allemaal weer voor een nieuwe Wooldriktak.

De Marthalaan in Enschede

Martha ter Kuile (links) met haar familie, gefotografeerd op het Ravenhorst omstreeks 1915. Achterste rij, van links naar rechts: Henk (1896-1979), Tini (1892-1980), Jet (1887-1917), Jets echtgenoot Henri Jean Jacques van Sluys (1874-1930), Adriana Enklaar (1887-1974) en haar echtgenoot Abs (1887-1917). Zittend: Engelbert ter Kuile en Christina Alida Blijdenstein met Martha (1901-1948).

Het landgoed Het Wooldrik in Enschede reikte eind 19e eeuw van de Bothoven tot in de Velve en van de Oostveenweg tot aan de Espoortstraat. Het huidige Wooldrikspark is daarvan maar een klein deel. In 1887 werd door de familie Ter Kuile op het landgoed een particuliere weg aangelegd vanaf de Gronauscheweg. Langs die weg werden later een flink aantal prachtige villa’s gebouwd, de laatste in 1937, waar op zeker moment zes families Ter Kuile woonden op de nummers 1, 2, 3, 12, 29 en 31. In 1909 is het echtpaar Ter Kuile-Blijdestein gaan wonen op Marthalaan 5, in het huis Ravenhorst, gebouwd onder architectuur van G. Beltman. Op 21 juni 1901 had de familie Ter Kuile nog een dochter gekregen. Moeder was toen al veertig jaar oud en men was heel blij met dit meisje. Margaretha Hermina (Martha) ter Kuile werd hun lievelingsdochter. Op 23 november 1905, ruim vóór de villa Ravenhorst klaar was, besloot de gemeenteraad, de particuliere weg de naam Marthalaan te geven.
Uit: Bekkering, G. ‘Marthalaan. Straatnaam als spiegel van historie’, in n Sliepsteen 25 (2009).