Een prachtig stukje onderzoek van Derk Jordaan H.J.N.zn, 2022; geschreven voor de facebookpagina Archief Twentse Textielfamilies, dat we met toestemming op TerKuile.net mogen plaatsen. Jan Hein ter Kuile en zijn vader Hendrik ter Kuile (1801-1880), oudste zoon van burgemeester Hendrik ter Kuile (1779-1853) horen zelf niet bij één van de 6 takken van de familie ter Kuile. De oudste zoon van Hendrik ter Kuile en broer van Jan Hein, Nicolaas Hermanus ter Kuile (1836-1915), is de stamvader van de Nicotak.
“Over de andere [verloving] van Judith wil ik het liefst niets zeggen, ik kan het bijna niet begrijpen hoe het mogelijk is!”i
Dit schreef J.B. ‘Bernard’ Ledeboer (1848-1907) 19 mei 1873 aan zijn broer Bram in Enschede over de zojuist bekendgemaakte verloving van hun nicht Judith Stroink (1854-1924) met J.H. ‘Jan Hein’ ter Kuile. De zuinigheid van de Tukkers blijkt uit het dwarsschrift waarin het werd opgetekend; zo bespaarde men nog een velletje papier en extra portokosten. In Engeland, waar Bernard woonde, sloeg het nieuws van de verloving kennelijk in als een bom. Helaas ontbreekt vooralsnog de context, maar wellicht komt dat ooit nog uit de archieven naar voren. Zeker is dat de broers Ledeboer zelf niet veel haast maakten met trouwen en de Enschedese huwelijksmarkt überhaupt links lieten liggen; Bram trouwde op bijna 34-jarige leeftijd met een Duitse en Bernard bleef ongehuwd. Onlangs ontvingen wij van een volger een mooie gezinsfoto van het echtpaar Ter Kuile-Stroink. Zij zien er gelukkig uit. Wat valt er meer over hen te vertellen? Een levensschets.
De jeugd van Jan Hein
Jan Hendrik ter Kuile (1848-1919) was de jongste zoon van dominee Hendrik ter Kuile (1801-1880) en zijn tweede vrouw Cornelia Wilhelmina Lamberts (1814-1870). Evenals zijn vader werd de naam Hendrik verbasterd tot Hein, waardoor hij als ‘Jan Hein’ door het leven ging. Zij woonden niet in de pastorie, maar in een eigen huis in de deftige Langestraat (nr. 25).ii Aan de achterzijde grensde het huis aan de nauwe straat Achter het Hofje, alwaar pakhuizen, ververijen, drogerijen en andere fabriekjes waren gelegen. De daarachter gelegen stadsgracht (alias ‘stadsgraven’) was door de kleine fabriekjes flink vervuild, waardoor met name in de zomermaanden de stankoverlast vervelend was. De tijd dat men nog vis kon vangen uit de gracht was al lang voorbij. Desalniettemin bevonden zich nog aan de overzijde van de gracht de gaardens en tuinen van de Enschedese notabelen. Van daar had men een eindeloos uitzicht over het glooiende agrarische Twentse landschap en realiseerde men zich hoe afgelegen zij eigenlijk woonde…
Ook de familie Ter Kuile, waaronder de vader van Jan Hein, bezat tuinen tussen de stadsgracht en de Zuiderhagen. Op een van die percelen stond nog het oude koetshuis van grootvader Ter Kuile, de oud-burgemeester van Enschede Hendrik ter Kuile (1779-1853).iii De jonge Jan Hein zag in zijn jeugd de gaardens en het uitzicht in de verdrukking komen, want door de textielsuccessen werden niet alleen nieuwe fabrieken gebouwd, maar moesten ook nieuwe woningen worden gesticht voor de gelukzoekers van buiten. In zijn jeugd hoorde hij de volwassenen speculeren over de aanleg van een spoorweg en zag hij steeds meer schoorstenen de lucht in groeien. Dit laatste waren dappere investeringen, want zolang er geen spoorlijn lag, was de aanvoer van kolen uit Duitsland kostbaar. Daarnaast was het transport naar het westen ook nog een logistieke uitdaging. Maar in de jaren ’50 van de negentiende eeuw keek men vol vertrouwen naar de toekomst: Enschede moest en zou uitgroeien tot een tweede Lancashire!
Jan Hein was tien jaar oud toen de eerste fabrikantenzonen als volontair gingen werken in textielfabrieken in en rondom Manchester. Andere jongeren vertrokken voor een technische opleiding naar Hannover. Jan Hein was elf jaar oud toen zijn oudste broer Nico ter Kuile met twee Janninks naar Parijs afreisde om daar gloednieuwe machines te kopen.iv Dit maakte duidelijk meer indruk op Jan Hein dan de verhalen van zijn andere broer Gijs die theologie studeerde in Leiden. In 1862 was de 14-jarige Jan Hein ooggetuige van de stadsbrand die zijn geboortestad grotendeels in de as legde. Ook zijn ouderlijk huis moest het afleggen tegen de vlammenzee. Maar de meeste inwoners lieten zich niet uit het veld slaan en zagen én grepen de mogelijkheden. Ook de Enschedese burgervader Lambertus ten Cate (1796-1871) wist dat er een nieuw tijdperk voor zijn stad aanbrak. Twee weken na de brand vierde hij zijn 66e verjaardag en hij realiseerde zich dat hij te oud was voor de immense opgave. De taak werd opgedragen aan een jonge buitenstaander, te weten de 27-jarige belastingambtenaar Gerard Adriaan Loeff (1835-1919). Hij woonde pas enkele jaren in Enschede, maar had schijnbaar een goede indruk achtergelaten. Hij bleek echter niet opgewassen tegen de uitgesproken raadsleden en gooide een half jaar later al de handdoek in de ring.
“Dit bericht wordt bevestigd door de Enschedesche Courant van gisteren, waarin onderscheidene artikelen voorkomen, welke het leedwezen der ingezetenen uitdrukken over het gevraagd ontslag, dat, naar luid dier berichten, het gevolg is van tegenwerking, door enkele raadsleden, van de pogingen des Burgemeesters om bij de wederopbouw aan de stad ene meer doelmatige inrichting te geven”
(Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 17 oktober 1862).
De nieuwe burgemeester jhr. W.C.T. van Nahuys (1820-1901) wist de rust te herstellen. Geen nieuw stratenplan naar Amerikaanse voorbeeld, maar wel werden de stadsgrachten definitief gedempt en was de stad verzekerd van aansluiting aan het spoor! Daarnaast hadden de fabrikanten het verzekeringsgeld, aangevuld met eigen kapitaal, gestoken in nieuwe fabrieken en het meest moderne machinepark. De toekomst lachte Enschede al snel weer tegemoet en Jan Hein wilde van die energie meeprofiteren; hij schreef zich in als student aan de Polytechnische Schule in Hannover!v
“De stadsgraven, waarover nu wel ieder het eens zal zijn dat wij hem bij brand wel kunnen ontberen, zal nu wel van zelfs gedempt worden door het puin.” (brief van M.G. ‘Mietje’ Ledeboer-van Heek aan haar zoon Bram in Engeland, mei 1862vi)
De firma Ter Kuile & Compagnie
Als jonge twintiger keerde Jan Hein terug in Enschede. Hij had niet alleen veel geleerd op school in Hannover, maar ongetwijfeld ook als volontair ervaring opgedaan bij een of meerdere textielfabrieken. Als predikantenzoon was het wel lastiger om aan de bak te komen; in tegenstelling tot veel van zijn fabrikantenvriendjes lag er voor hem niet automatisch een firmantenzetel in het vooruitzicht. Zijn broer Nico was in zee gegaan met de oudere fabrikant Benjamin Jannink, maar dat bleek geen succes. Vervolgens ging Nico in zee met zijn zwager Herman J. Stroink: de fa. Ter Kuile & Stroink was geboren (1867). De vader van Herman J. Stroink trad vervolgens terug uit de oude roemrijke firma J. Stroink & Zonen; daardoor was geld vrijgekomen om te investeren in nieuwe firma’s…vii
Per 1 januari 1873 was een nieuwe firma in het leven geroepen: Ter Kuile & Compagnie.viii Vennoten waren Jan Hein ter Kuile en Jurrian Stroink (1851-1922). Jurrian was de jongste broer van voornoemde Herman J. Stroink, compagnon van Jan Hein’s broer Nico. Over de firma Ter Kuile & Co is weinig bekend, behalve dat het was gevestigd aan de Walstraat (nrs. 32-34) en handelde in manufacturen.ix Zij gingen daardoor niet de concurrentie aan met de grote textielfirma’s, maar gaven gehoor aan Muller’s advies om meer te specialiseren.x Zij handelden o.a. in exclusieve blauwe japonstof en nankinet.xi Dit laatste was een fijne, chinese katoenen stof van verschillende kleuren en werd door de firma Ter Kuile & Co in duizenden meters verkocht aan o.a. het Nederlandse departement van marine. Het was een gezond bedrijf waarmee de twee firmanten een prima boterham konden verdienen.
Van woonhuis tot badhuis aan de Zuiderhagen
Op 22 april 1875 trad de 27-jarige Jan Hein in het huwelijk met de 21-jarige stadsgenote Judith Stroink (1854-1924). Zij was een dochter van het vermogende echtpaar Herbert Stroink (1823-1884) en W.H. ‘Mienken’ van Heek (1822-1902) en in de verte verwant met Jan Hein’s compagnon. Zij namen hun intrek in het oude huis annex koetshuis van de familie Ter Kuile aan de Zuiderhagen. Het perceel werd door Jan Hein uitgebreid door de aankoop van een aangrenzend stuk perceel en het huis werd in 1880 verbouwd door meester-timmerman G. Derksen.xii In dit huis, bestaande uit “vijf benedenkamers, keuken, kelder, provisiekasten, 2 bovenkamers, meidekamer, zolder, bergplaats, enz.”xiii werden vier dochters geboren: W.H. ‘Mini’ Jannink-ter Kuile (1876-1959), C.W. ‘Cor’ van Rennes-ter Kuile (1878-1959), H.G.W. ‘Jijs’ van der Leck-ter Kuile (1881-1965) en J.M. ‘Dop’ ter Kuile-ter Kuile (1885-1966).
Door stadsuitbreidingen was het huis aan de Zuiderhagen op een weinig aantrekkelijk punt komen te liggen. Het was omringd geworden door bedrijvigheid en fabrieksgebouwen. Van een vrij uitzicht was al een tijd geen sprake meer. In 1885 werd reeds een poging gewaagd het huis te verkopenxiv, maar daar kwam niks uit. In 1890 bleek er wel een koper geinteresseerd, namelijk de firma Van Heek & Co:
“Naar wij vernemen, is door de firma Van Heek & Co, het terrein van den heer J.H. ter Kuile aan den Zuiderhagen alhier, aangekocht om daarop, zoo mogelijk in vereeniging met andere fabriekanten, eene bad- en zweminrichting te stichten. Deze inrichting zal gebouwd worden vooral met het oog op de dringende behoefte om de arbeidersbevolking gelegenheid te geen, wekelijks een bad te nemen.” (Tubantia, 1 februari 1890)
En zo geschiedde. Het badhuis werd gebouwd en kwam (na afbraak van een fabriek) te liggen aan het huidige H.J. van Heekplein. De familie Ter Kuile-Stroink nam vervolgens hun intrek in een huis aan de Parkweg (nr. 9). In 1910 liet het echtpaar een villa bouwen aan de huidige M.H. Tromplaan 37, onder architectuur van H. Reijgers.xv Dat huis werd nadien bewoond door hun dochter en schoonzoon Van Rennes.
De Fabrieksschool
Jan Hein was maatschappelijk zeer betrokken. Op kerkelijk gebied was hij als notabele van de Nederlands-Hervormde Gemeente actief (maar moest die functie in 1897 neerleggen vanwege zijn ’te nauwe bloedverwantschap’ met president-kerkvoogd Theunis P. Scholten, zijn zwager).xvi Bij de Rijksbelastingen hadden ze minder moeite met de verwantschap, want na het overlijden van Scholten werd Jan Hein als diens opvolger (zetter) bestempeld.xvii Ook waren Jan Hein en zijn zwager decennialang actief als leden van de commissie van toelating voor de Fabrieksschool. xviii De Fabrieksschool werd in 1866 opgericht als gemeenschappelijk initiatief van Enschedese fabrikanten en dominee Evers en stelde zich ten doel het ontwikkelen van de arbeidersstand. Het verzuim op de reguliere scholen was erg groot, met alle gevolgen van dien. Daardoor besloten de aangesloten fabrieken alleen jonge werknemers aan te nemen die een toelatingsbewijs van de fabrieksschool konden overleggen. In 1892 reflecteerde het bestuur van de fabrieksschool op haar eerste 25-jarige bestaan, “die den werkman uit zijne onkunde heeft opgeheven en op den weg van ontwikkeling en beschaving heeft gevoerd, kortom de inrichting, waarop we trotsch zijn.”xix Op de Fabrieksschool kon men ook terecht voor avondonderwijs en werden brei- en naailessen gegeven aan de jongedames.
In de zomer van 1889 werden de meisjes van de hoogste klasse door de Fabrieksschool getrakteerd op een uitstapje naar Münster en de zwagers Theunis Scholten en Jan Hein ter Kuile waren van de partij…
“Met den eersten trein vertrokken ze van hier in gezelschap der onderwijzers en werden ze aan het eindstation [Münster] hartelijk verwelkomd door den president-commissaris, den heer T.P. Scholten, en de heeren W.D.J. Koentz en J.H. Ter Kuile, leden der commissie van toelating; welke heeren, even als de onderwijzers, steeds onvermoeid en immer welwillend voor ’t genoegen der feestvierenden ijverden, hetzij bij zang en spel in den voor den kinderen onvergetelijken Zoölolgischen Garten, bij ’t bezichtigen der dieren, ’t museum of ’t aquarium aldaar, hetzij op de wandeling of bij ’t vluchtig bezoek aan ‘Friedenszaal’ en Domkerk.
Na den maaltijd ‘im Zoölogischen Garten’ droegen twee leerlingen een vers voor; hoezeer dit bij allen in den smaak viel, behoeft niet gezegd te worden.
Aan het station alhier teruggekeerd, ging het onder begeleiding van de muziek der dienstdoende schutterij in geregelden optocht naar de markt. Voor deze beleefdheid wordt den muzikanten onze dank betuigd. Hierbij was men omstuwd door eene breede schare van ware belangstellenden, en eerst bij ’t afscheid werd het duidelijk gevoeld aan welk een pret een einde was gekomen.” (Tubantia, 25 december 1889)
– – – – – – – – – – – – –
- Jan Hein ter Kuile was verder jarenlang lid van de Commissie tot Beheer van het Volkspark (betrokken bij o.a. de feestelijke opening van een nieuw lokaal in het restauratiegebouw in 1882 en de verpachting van ‘buffetten en restauratie’)xx xxi, bestuurslid van de Bewaarschool (o.a. betrokken bij de uitbouw, waardoor voortaan ook kinderen uit Lonneker konden worden toegelaten)xxii, voorzitter van de Vrijzinnige Kiesverenigingxxiii en administrateur van het Hoedemakersfonds. Zijn echtgenote Judith ter Kuile-Stroink was actief als bestuurslid van de Enschedese afdeling van de Maatschappij van Moederlijke Weldadigheid en ondersteunde op die manier kraamvrouwen met kleding en versterkende middelen, ‘ongeacht kerkelijke gezindheid’.xxiv
- Afgelopen jaar verscheen het boek ‘Ter Kuile; een Enschedese familie en haar textielbedrijven 1780-2000’ van historicus Bastiaan Willink. In dat boek behandeld hij de grootste Ter Kuile-fabrieken. Daartoe behoorde de firma Ter Kuile & Compagnie niet, vandaar dat Jan Hein daarin niet voorkomt. Per 1 januari 1918 trad de 69-jarige Jan Hein uit de firma Ter Kuile & Co.xxv Zijn compagnon Jurrian Stroink zette het bedrijf voort als N.V. Manufacturenhandel v/h Ter Kuile & Co.xxvi Na zijn overlijden in 1922 werd de firma voortgezet door zijn zoon Heinrich Gerhard Ludwig Stroink (1889-1955) en hield diens zwager Jan B. Blijdenstein (1874-1931) als commissaris een oogje in het zeil.xxvii In 1927 werd de ambitieuze G.E. Oosterveld aangesteld tot mede-directeur.xxviii Onder zijn leiding werd het pand aan de Walstraat ingericht als confectiefabriek. De crisisjaren ’30 brachten het bedrijf in een lastig parket. In 1934 werd het bedrijf geliquideerd, maar werd vervolgens nog enige jaren onder eigen naam voortgezet door H.G.L. Stroink.xxix
i Archief Twentse Textielfamilies, familiearchief Ledeboer, inv.nr. 180, brief van J.B. Ledeboer aan Abr. Ledeboer
19 mei 1873, scan LA00554
ii Erfgoed Enschede, o.a. overlijdensakte levenloos kind van Hendrik ter Kuile, 1851, akte 14 (huisnummer 10, thans:
25)
iii HisGIS Overijssel, kadaster 1832
iv Archief Twentse Textielfamilies, familiearchief Ledeboer, inv.nr. 198, brief H. Stroink Jz. aan Abr. Ledeboer, 10
oktober 1859, scan LA01696
v Stadsarchief Rotterdam, 1237 familiearchief Ledeboer, inv.nr. 657 brieven ingekomen bij M.G. Ledeboer-van Heek
van haar kinderen
vi A. Riemersma, “Getuigen van de stadsbrand te Enschede, 1862”, 2012
vii Nederlandsche Staatscourant, 27 februari 1868
viiiNederlandsche Staatscourant, 11 maart 1873
ix Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche Courant, 24 december 1929
x Derk Jordaan HJNzn, “Een ‘wake-up call’ van de Rotterdamse koopman Hendrik Muller, 1858”, op: facebookpagina
Archief Twentse Textielfamilies, 9 april 2022
xi Nieuwe Tilbursche Courant, 17 december 1903
xii Tubantia, 26 juni 1880
xiiiTubantia, 4 november 1885
xivTubantia, 4 november 1885
xv Tubantia, 2 juni 1910
xviTubantia, 8 december 1897
xviiProvinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 27 maart 1909
xviiio.a. Tubantia, 25 december 1889
xixTubantia, 4 januari 1893
xx Tubantia, 12 juli 1882
xxiTubantia, 10 september 1887
xxiiTubantia, 30 oktober 1880
xxiiiTubantia, 13 juni 1903
xxivTubantia, 9 maart 1898
xxvNederlandsche Staatscourant, 18 januari 1918
xxviTwentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant, 17 januari 1918
xxviiTwentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant 9 mei 1924
xxviiiTwentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant, 26 juli 1927
xxixTwentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant, 22 april 1937